Nimrim
(Ni̱mrim) [misschien: Luipaarden].
In tegen Moab gerichte profetieën maakt zowel Jesaja als Jeremia gewag van de „wateren van Nimrim” (Jes 15:5-9; Jer 48:34, 35). Omdat de omgeving zo vruchtbaar is, identificeren sommigen de wateren van Nimrim met de Wadi Nimrin, die ten N van de Dode Zee in de Jordaan uitmondt. (Zie BETH-NIMRA.) De volgorde waarin de plaatsen in de profetieën worden genoemd, schijnt echter op een plaats in het Z van Moab te duiden. Daarom geven velen de voorkeur aan een identificatie met de Wadi en-Numeirah, die zo’n 17 km ten WZW van Karak in het ZO-einde van de Dode Zee uitmondt. In de profetieën wordt voorzegd dat deze wateren „louter woestenijen” zullen worden, hetzij in figuurlijk opzicht vanwege de verwoesting van het land of misschien omdat vijandelijke strijdkrachten de loop ervan zouden afdammen.