Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Nisan

Nisan

(Ni̱san).

De naam die na de ballingschap aan de eerste joodse maanmaand van de godsdienstige kalender werd gegeven. Nisan komt overeen met maart/april (Ne 2:1; Es 3:7). Deze maand, eerst „Abib” genoemd, werd oorspronkelijk als de zevende maand beschouwd en is kennelijk de maand waarop in Genesis 8:4 geduid wordt. Ten tijde van de uittocht uit Egypte bepaalde Jehovah dat deze maand „de eerste der maanden van het jaar” zou zijn (Ex 12:2; 13:4; Nu 33:3). Vanaf dat tijdstip werd er een onderscheid gemaakt tussen een door Jehovah ingestelde godsdienstige kalender en de vroegere burgerlijke kalender. — Zie ABIB; KALENDER.

Tijdens deze lentemaand was het vaak tamelijk koel, en in Jeruzalem werden ’s avonds vuren ontstoken om warmte te bieden (Jo 18:18). In 1949 bijvoorbeeld is er zelfs op 6 april nog sneeuw gevallen in Jeruzalem. Het einde van de regentijd viel over het algemeen in de maand Nisan, en men rekende erop dat de late regens of voorjaarsregens het graan volledig zouden doen rijpen voor de oogst (De 11:14; Ho 6:3; Jer 5:24). In deze tijd van het jaar bereikte de Jordaan normaal gesproken zijn hoogste waterstand (Joz 3:15; 1Kr 12:15). In de kustvlakten begon de gerstoogst en in het laaggelegen subtropische Jordaandal was de tarwe bijna rijp (Ru 1:22; 2:23). Het was omstreeks deze tijd dat de Israëlitische verspieders zich onder het geoogste vlas op het platte dak van Rachabs huis in Jericho konden verschuilen. — Joz 2:6; 4:19.

De maankalender aanpassen. Volgens Gods gebod moesten de Israëlieten op 16 Nisan (Abib) een schoof van de eerstelingen van hun oogst aanbieden en op de vijftigste dag daarna een tweede graanoffer. Deze offers werden natuurlijk respectievelijk tijdens de gerst- en tarweoogst gebracht. Dit voorschrift maakte het noodzakelijk dat de maankalender die de Israëlieten gebruikten, aangepast werd. Het verschil van 11 1/4 dag tussen het volle zonnejaar en het kortere maanjaar moest gecompenseerd worden. Anders zou de maand Nisan binnen drie jaar ongeveer 33 dagen vroeger beginnen, ver vóór de gerstoogst. In de bijbel wordt niet specifiek gezegd welke methode de Israëlieten oorspronkelijk gebruikten om dit verschil op te heffen, maar er zijn aanwijzingen dat er in elk tweede of derde jaar een dertiende maand werd ingevoegd om te bewerkstelligen dat de jaargetijden weer zouden aansluiten bij het kalenderjaar. Het schijnt aannemelijk dat men zich voor deze aanpassing door eenvoudige waarneming liet leiden, waarbij men lette op de tijdsafstand tussen de nieuwe maan en de lente-equinox of voorjaarsnachtevening (omstreeks de 21ste maart van elk jaar). Als de nieuwe maan die gewoonlijk het begin van de maand Nisan (Abib) zou kenmerken te ver af lag van de tijd van de lente-equinox, werd de maand als een dertiende of schrikkelmaand gerekend en begon Nisan met de volgende nieuwe maan. Pas in de 4de eeuw G.T. namen de joden een definitief gestandaardiseerde kalender aan.

Het eerste feest in Nisan was het Pascha, dat oorspronkelijk in Egypte werd gevierd; het viel op de veertiende van de maand en ging gepaard met het offeren van het paschalam (Ex 12:2-14; Le 23:5; De 16:1). De daaropvolgende dag begon het feest der ongezuurde broden, dat een week duurde, van de 15de tot en met de 21ste van de maand. Op 16 Nisan werden de eerstelingen van de gerstoogst geofferd. — Ex 12:15-20; 23:15; 34:18; Le 23:6-11.

Instelling van het Avondmaal des Heren. Meer dan vijftien eeuwen na de uittocht uit Egypte, op 14 Nisan 33 G.T., kwam Jezus met zijn twaalf apostelen in Jeruzalem bijeen voor de viering van het laatste geldige Pascha. Daarna, nadat hij de verrader Judas had weggestuurd, ging hij ertoe over ter gedachtenis aan zijn dood het Avondmaal des Heren in te stellen (Mt 26:17-30; 1Kor 11:23-25). Voordat 14 Nisan geëindigd was, stierf hij als het Lam Gods. Op 16 Nisan, de dag waarop de priester in de tempel de eerstelingen van de gerstoogst heen en weer bewoog, werd Jezus als de eersteling van de opstanding weer tot leven opgewekt. — Lu 23:54–24:7; 1Kor 15:20.

In gehoorzaamheid aan het door Christus gegeven gebod — „blijft dit tot een gedachtenis aan mij doen” — blijven zijn volgelingen tot op deze dag 14 Nisan onderhouden ter gedachtenis aan de dood van Christus. — Lu 22:19, 20; zie AVONDMAAL DES HEREN.