Numeri
Het vierde boek van de Pentateuch. De naam Numeri (het Latijnse woord voor ’getallen’) is ontleend aan de twee tellingen van de zonen van Israël die in het boek worden vermeld. Het verhaalt gebeurtenissen die zich in het gebied van de berg Sinaï, in de wildernis — tijdens de omzwervingen van Israël — en op de vlakten van Moab hebben afgespeeld. Het verslag behandelt in hoofdzaak een periode van 38 jaar en 9 maanden, van 1512 tot 1473 v.G.T. (Nu 1:1; De 1:3, 4). Hoewel de in Numeri 7:1-88 en 9:1-15 opgetekende gebeurtenissen niet in het verhaal thuishoren omdat ze eerder hebben plaatsgevonden, verschaffen ze achtergrondinformatie die een essentieel onderdeel van het boek vormt.
Schrijver. Vanouds is het boek Numeri aan Mozes toegeschreven. Dit blijkt duidelijk uit de inhoud ervan. In het boek wordt alleen maar gesproken Nu 13:22). Het ligt voor de hand dat een man als Mozes, die „in alle wijsheid der Egyptenaren onderricht” was, heel goed wist wanneer Zoan gebouwd was. — Han 7:22.
over het leven dat de Israëlieten in Egypte en later in de wildernis hebben geleid. In zijn opmerking over de tijd dat Hebron gebouwd werd, gebruikte de schrijver de bouw van de Egyptische stad Zoan als een tijdaanduiding (Bepaalde geboden die in Numeri staan opgetekend, zijn uitsluitend van toepassing op de omstandigheden van een rondtrekkende natie. Tot deze geboden behoren de voorschriften over het legeren van de stammen (Nu 1:52, 53), de marsorde (2:9, 16, 17, 24, 31) en de trompetsignalen om de vergadering samen te roepen en het kamp te doen opbreken (10:2-6). Ook zijn de quarantainebepalingen nauwkeurig op het leven in een kamp afgestemd (5:2-4). Verscheidene andere geboden zijn zo geformuleerd dat ze pas in de toekomst, wanneer de Israëlieten in het Beloofde Land zouden wonen, van toepassing zouden zijn. Hiertoe behoren: het gebruik van trompetten om oorlogssignalen te doen weerklinken (10:9), het afzonderen van 48 steden voor de levieten (35:2-8), de maatregelen die genomen moesten worden tegen afgoderij en de bewoners van Kanaän (33:50-56), het uitkiezen van zes toevluchtssteden, instructies waarin werd uiteengezet wat er gedaan moest worden met personen die beweerden iemand onopzettelijk gedood te hebben (35:9-33) en wetten betreffende het erfrecht en het huwelijk van erfdochters (27:8-11; 36:5-9).
Bovendien wordt het optekenen van de reisetappen der Israëlieten uitdrukkelijk aan Mozes toegeschreven (Nu 33:2) en wijzen de slotwoorden van het boek Numeri eveneens op hem als de schrijver van het verslag (36:13).
Authenticiteit. De authenticiteit van het boek staat zonder enige twijfel vast. Opmerkelijk is de openhartigheid die eruit spreekt. Verkeerd gedrag en nederlagen worden niet verheeld (Nu 11:1-5, 10, 32-35; 14:2, 11, 45). Zelfs Mozes’ eigen overtredingen en die van zijn broer Aäron, zijn zuster Mirjam en zijn neven Nadab en Abihu worden onthuld (3:3, 4; 12:1-15; 20:2-13). Herhaaldelijk worden in het boek opgetekende gebeurtenissen in de Psalmen gememoreerd (78:14-41; 95:7-11; 105:40, 41; 106:13-33; 135:10, 11; 136:16-20). Doordat Jozua (4:12; 14:2), Jeremia (2Kon 18:4), Nehemia (9:19-22), David (Ps 95:7-11), Jesaja (48:21), Ezechiël (20:13-24), Hosea (9:10), Amos (5:25), Micha (6:5), de christelijke martelaar Stefanus (Han 7:36), de apostelen Paulus (1Kor 10:1-11) en Petrus (2Pe 2:15, 16), de discipel Judas (vs. 11) en de Zoon van God (Jo 3:14; Opb 2:14) naar belangrijke gebeurtenissen en andere bijzonderheden in Numeri verwezen, toonden zij dat zij dit verslag aanvaardden als een deel van Gods geïnspireerde Woord. Dan is er nog Bileams profetie over de ster die uit Jakob te voorschijn zou treden, een profetie die haar eerste vervulling had toen David koning werd en daarna de Moabieten en Edomieten onderwierp. — Nu 24:15-19; 2Sa 8:2, 13, 14.
Waarde. Het boek Numeri illustreert krachtig hoe belangrijk het is Jehovah te gehoorzamen en respect voor hem en zijn dienstknechten te hebben, hoe noodzakelijk het is geloof te hebben en zich te hoeden voor goddeloze mensen (Nu 13:25–14:38; 22:7, 8, 22; 26:9, 10; Heb 3:7–4:11; 2Pe 2:12-16; Ju 11; Opb 2:14), Jehovah niet wegens gebrek aan geloof op de proef te stellen (Nu 21:5, 6; 1Kor 10:9), niet te murmureren (Nu 14:2, 36, 37; 16:1-3, 41; 17:5, 10; 1Kor 10:10, 11) en seksuele immoraliteit te mijden (Nu 25:1-9; 31:16; 1Kor 10:6, 8). Jehovah’s bemoeienissen met Israël getuigen van zijn grote macht, barmhartigheid en liefderijke goedheid, en geven er blijk van dat hij langzaam tot toorn is, hoewel hij zich er niet van weerhoudt te straffen wanneer iemand het verdient (Nu 14:17-20). Voorts werden door de positie en de bediening van Mozes (Nu 12:7; Heb 3:2-6), het door een wonder verschafte water uit de rots (Nu 20:7-11; 1Kor 10:4), het omhoogheffen van de koperen slang (Nu 21:8, 9; Jo 3:14, 15) en het reinigingswater (Nu 19:2-22; Heb 9:13, 14) profetische beelden verschaft die in Christus Jezus werden vervuld.
Het verslag verstrekt achtergrondinformatie die licht werpt op andere schriftplaatsen. Het laat zien op grond waarvan de Judese koning Hizkia regelingen kon treffen om het Pascha op 14 Ziv (Ijjar) te vieren in plaats van op 14 Nisan (Abib) (Nu 9:10, 11; 2Kr 30:15). De uitvoerige bespreking van het nazireeërschap (Nu 6:2-21) verklaart waarom Simson en Samuël hun haar niet mochten laten afscheren (Re 13:4, 5; 1Sa 1:11) en waarom Johannes de Doper geen bedwelmende dranken mocht drinken (Lu 1:15). Vergelijk voor nog meer voorbeelden Numeri 2:18-23 met Psalm 80:2; Numeri 15:38 met Mattheüs 23:5; Numeri 17:8-10 met Hebreeën 9:4; Numeri 18:26 met Hebreeën 7:5-9; Numeri 18:31 met 1 Korinthiërs 9:13, 14; Numeri 28:9, 10 met Mattheüs 12:5.
[Kader op blz. 450]
HOOFDPUNTEN UIT NUMERI
Een historisch verslag waardoor wordt aangetoond hoe belangrijk het is Jehovah onder alle omstandigheden te gehoorzamen en zijn vertegenwoordigers te respecteren
Het boek beschrijft hoofdzakelijk gebeurtenissen uit de tijd dat Israël in de wildernis was op weg naar het Beloofde Land
De stammen van Israël worden ingeschreven en georganiseerd
Ongeveer een jaar na de uittocht uit Egypte worden alle mannelijke Israëlieten van twintig jaar oud en daarboven ingeschreven, met uitzondering van de levieten (1:1-49)
Elke drie-stammenafdeling wordt een plaats in het kamp en in de marsorde toegewezen (2:1-34)
De levieten worden afgezonderd om de priesters te helpen; alle levieten die ouder zijn dan een maand worden ingeschreven; zij worden door Jehovah genomen in ruil voor de eerstgeborenen uit de andere stammen (3:1-51)
De mannelijke nakomelingen van Kehath, Gerson en Merari, de drie zonen van Levi, in de leeftijd van dertig tot vijftig jaar worden geteld en krijgen diensttoewijzingen (4:1-49)
Kort voordat de Israëlieten het Beloofde Land binnengaan, wordt er nog een telling gehouden (26:1-65)
Israëlieten ontvangen goddelijke geboden met betrekking tot hun aanbidding en de omgang met elkaar
Vereisten voor nazireeërs worden omschreven (6:1-21)
Het Pascha wordt gevierd; er worden voorzieningen getroffen zodat iemand die onrein is of zich op een verre reis bevindt het feest een maand na 14 Nisan kan vieren (9:1-14)
Verschillende voorschriften worden gegeven aangaande de plichten en de voorrechten van priesters en levieten; daartoe behoort ook het gereedmaken van het reinigingswater en de wijze waarop het gebruikt moet worden (18:1–19:22)
Opsomming van de offers die elke dag, elke sabbat, aan het begin van elke maand, tijdens feesten en in de zevende maand moeten worden gebracht (28:1–29:40)
Jehovah’s geboden inzake geloften worden vastgelegd (30:1-16)
Schuldigen moeten hun zonde belijden en schadevergoeding geven aan de partij die het onrecht is aangedaan (5:5-8)
Een procedure wordt ingesteld voor de behandeling van gevallen waarin een vrouw verdacht wordt van heimelijk bedreven overspel (5:11-31)
Regelingen voor zes toevluchtssteden worden getroffen (35:9-34)
Israëlieten tonen gebrek aan waardering voor Jehovah’s voorzieningen en zijn ongehoorzaam aan zijn geboden
Het volk klaagt over het eten van manna en verlangt naar vlees; als Jehovah in kwartels voorziet, betonen velen zich uitermate hebzuchtig en worden met de dood gestraft (11:4-34)
Zij geloven het slechte bericht van de tien bevreesde verspieders en willen naar Egypte terugkeren; Mozes moet voorspraak doen voor hen (13:1–14:19)
Als dat opstandige geslacht ertoe veroordeeld wordt in de wildernis rond te zwerven en daar te sterven, doet het volk een poging om zonder Jehovah’s zegen het Beloofde Land binnen te gaan, en zij worden verslagen in de strijd (14:26-45)
Jehovah’s zichtbare vertegenwoordigers worden niet gerespecteerd
Mirjam en Aäron spreken tégen Mozes; Jehovah slaat Mirjam met melaatsheid (12:1-15)
Korach, Dathan, Abiram, On en 250 oversten stellen zich tegen Mozes en Aäron op; Jehovah stelt de opstandelingen terecht, wat het volk ertoe brengt opnieuw te murmureren; er sterven nog 14.700 (16:1-50)
Te Kades klagen de Israëlieten bitter tegen Mozes en Aäron wegens gebrek aan water; als Jehovah door een wonder water verschaft, verzuimen Mozes en Aäron Jehovah’s naam te heiligen, waardoor zij het voorrecht verliezen het Beloofde Land binnen te gaan (20:1-13)
De Israëlieten raken uitgeput en spreken tégen Jehovah en Mozes; zij worden door slangen geplaagd en velen sterven; Mozes doet voorspraak voor het volk, en wie gebeten is, kan gered worden door naar een koperen slang te kijken (21:4-9)
Jehovah zegent Israël maar staat op exclusieve toewijding terwijl de natie zich erop voorbereidt Kanaän binnen te trekken
Jehovah schenkt Israël de overwinning op de koning van Arad (21:1-3)
Israël verslaat Sihon en Og en neemt hun land in bezit (21:21-35)
Balak huurt Bileam om de Israëlieten te vervloeken; Jehovah dwingt hem om Israël in plaats daarvan te zegenen (22:2–24:25)
Moabitische vrouwen verlokken Israëlitische mannen tot afgoderij en hoererij; 24.000 afvalligen komen om; Jehovah laat zich vermurwen wanneer Pinehas geen mededinging ten opzichte van Hem duldt (25:1-18)