Omri
(O̱mri).
1. De als vijfde genoemde zoon van de negen zonen of nakomelingen van Becher, een zoon van Benjamin. — 1Kr 7:6, 8.
2. Vorst van de stam Issaschar tijdens Davids regering; zoon van Michaël. — 1Kr 27:18, 22.
3. De zesde koning van het noordelijke tienstammenrijk Israël. Over Omri’s afkomst wordt niets vermeld, zelfs niet de naam van zijn vader of van zijn stam. Omri stichtte de derde dynastie van Israël (voorafgegaan door die van Jerobeam en Baësa) en werd opgevolgd door zijn zoon Achab en zijn kleinzonen Ahazia en Joram, zodat alle vier de koningen in totaal zo’n 46 jaar (ca. 951–905 v.G.T.) hebben geregeerd. Omri’s kleindochter Athalia regeerde zes jaar op de troon van Juda (2Kon 8:26; 11:1-3; 2Kr 22:2). Jehu, die het huis van Achab verdelgde en de volgende dynastie van Israël stichtte, wordt op de zwarte obelisk van Salmaneser III een „zoon [d.w.z. opvolger] van Omri” genoemd (Ancient Near Eastern Texts, onder redactie van J. B. Pritchard, 1974, blz. 281). In feite bleven de Assyriërs lang nadat Omri’s nakomelingen al niet meer regeerden, Israël „het land van Omri” en Israëls koningen „het huis van Omri” noemen — een erkenning van Omri’s macht.
Omri kwam niet door erfopvolging maar door het zwaard op de troon. Hij was legeroverste van Israël onder koning Ela (en misschien onder diens voorganger Baësa) toen Zimri, de overste van de helft van de wagens, Ela ten val bracht, zich het koningschap toeëigende en zowel het huis als de vrienden van Baësa uitroeide. Zodra het Israëlitische leger (dat destijds de Filistijnen in Gibbethon belegerde) dit hoorde, maakte „heel Israël” — ongetwijfeld de stamhoofden die „in de legerplaats” waren — Omri tot hun koning. Terstond trok het leger van Gibbethon weg en bestormde Zimri’s hoofdstad Tirza. Toen Zimri zag in welke hopeloze situatie hij zich bevond, verbrandde hij het huis van de koning boven zich en beëindigde zo op tragische wijze zijn zeven dagen durende regering. — 1Kon 16:8-20.
Maar een nieuwe rivaal van Omri trad in het strijdperk — Tibni, de zoon van Ginath. Ongeveer vier jaar lang bleef het volk verdeeld; gedurende die tijd woedde er vermoedelijk een burgeroorlog totdat Omri’s aanhangers Tibni’s aanhangers versloegen en Omri van de onbetwiste heerschappij verzekerden. Zimri was in het 27ste jaar van koning Asa van Juda (ca. 951 v.G.T.) gestorven (1Kon 16:15-18). In het 31ste jaar van Asa (ca. 947 v.G.T.) stierf Tibni ten slotte op een niet nader vermelde wijze, zodat Omri ongeveer acht jaar lang de alleenheerschappij voerde. — 1Kon 16:21-23, 29; zie CHRONOLOGIE.
Aan koning Omri wordt „machtsbetoon” toegeschreven (1Kon 16:27). Volgens regel 4-8 van de Mesasteen onderwierp Omri Moab en duurde deze overheersing van de Moabieten onder Achab voort (2Kon 3:4). Halverwege zijn regeringsperiode gaf Omri zijn hoofdstad Tirza, die hij zo gemakkelijk had kunnen innemen, wijselijk op. Hij kocht de berg waar Semer de eigenaar van was en die zeer geschikt was om er een vesting van te maken, en daar bouwde hij een nieuwe stad, Samaria, die lange belegeringen kon doorstaan (1Kon 16:23, 24). In spijkerschriftinscripties wordt Omri eveneens genoemd als de stichter van deze stad, en daar werd hij ook begraven (1Kon 16:28). In de loop van zijn regering moest Omri diverse tegenslagen incasseren, bijvoorbeeld toen hij enkele steden aan de koning van Syrië moest prijsgeven (1Kon 20:34) en als eerste Israëlitische koning schatting aan Assyrië moest betalen.
In religieus opzicht bevorderde Omri het verval van het noordelijke koninkrijk door de afgoderij van Jerobeam voort te zetten. In feite „deed [hij] voortdurend wat kwaad was in de ogen van Jehovah en maakte het nog erger dan allen die er vóór hem geweest waren” (1Kon 16:25, 26). Zo’n 200 jaar later veroordeelde Jehovah Israël bij monde van Micha omdat het overeenkomstig „de inzettingen van Omri” handelde. — Mi 6:16.
4. Een Judeeër wiens nakomeling na de Babylonische ballingschap in Jeruzalem woonde. — 1Kr 9:3, 4.