Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Ondersteuning

Ondersteuning

Materiële hulp voor degenen die, als gevolg van ouderdom, hongersnood of andere tegenslagen, noodzakelijke levensbehoeften ontberen.

De bereidheid om behoeftigen bij te staan, is altijd een onderscheidend kenmerk van Gods getrouwe dienstknechten geweest (Job 29:16; 31:19-22; Jak 1:27). In de 1ste eeuw zorgde de gemeente in Jeruzalem ervoor dat er aan behoeftige christelijke weduwen voedsel werd uitgedeeld, en later werden er zeven bekwame mannen aangesteld om erop toe te zien dat er bij de dagelijkse voedselverdeling geen weduwen over het hoofd werden gezien die voor een dergelijke ondersteuning in aanmerking kwamen (Han 6:1-6). Jaren later zette de apostel Paulus in zijn brief aan Timotheüs uiteen dat weduwen alleen dan voor ondersteuning door de gemeente in aanmerking konden komen wanneer zij niet minder dan zestig jaar oud waren. Verder moesten zij de reputatie hebben goede werken ter bevordering van het christendom te hebben verricht (1Ti 5:9, 10). De zorg voor bejaarde ouders en grootouders was echter in eerste instantie de plicht van de kinderen en kleinkinderen, niet van de gemeente. Paulus schreef dan ook: „Indien een weduwe kinderen of kleinkinderen heeft, laten die dan eerst leren in hun eigen huisgezin godvruchtige toewijding te beoefenen en een passende vergoeding aan hun ouders en grootouders te blijven betalen, want dit is aangenaam in Gods ogen.” — 1Ti 5:4, 16.

Er waren tijden dat christelijke gemeenten gezamenlijk reliefmaatregelen troffen ten behoeve van hun elders woonachtige broeders. Toen de profeet Agabus een grote hongersnood voorzei, besloten de discipelen in de gemeente in Antiochië (Syrië) dan ook „om, naar de draagkracht van een ieder van hen, een ondersteuning te zenden ten dienste van de broeders die in Judea woonden” (Han 11:28, 29). Andere georganiseerde hulpacties ten bate van behoeftige broeders in Judea werden eveneens op strikt vrijwillige basis ondernomen. — Ro 15:25-27; 1Kor 16:1-3; 2Kor 9:5, 7.