Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Openbare onderwijzer

Openbare onderwijzer

Iemand die op een bepaald terrein van kennis is opgeleid en anderen in het openbaar onderwijst. De uitdrukking „openbare onderwijzer” is de vertaling van het Griekse woord gramʹma·teus. The New English Bible vertaalt het met „leraar”; Knox gebruikt de uitdrukking „geleerde” en ’geleerd man’. Volgens een voetnoot in de Nieuwe-Wereldvertaling kan er ook een ’onderlegd persoon’ mee bedoeld worden (Mt 13:52, vtn.; Mt 23:34). Hetzelfde Griekse woord wordt gewoonlijk met „schriftgeleerde” weergegeven; maar om duidelijk te maken dat er niet wordt gedoeld op de joodse religieuze groep die als de schriftgeleerden bekendstond, wordt in de Nieuwe-Wereldvertaling de uitdrukking „openbare onderwijzer” gebruikt wanneer de passage betrekking heeft op Jezus’ eigen discipelen.

Toen Jezus op aarde was, waren de schriftgeleerden (gramʹma·teis) goed in de Wet onderlegde mannen en leraren van het volk, maar zij waren door de overleveringen van mensen en door heidense leringen verdorven. De uitdrukking „schriftgeleerden” werd met betrekking tot hen veeleer als een titel gebruikt, die hen kenmerkte als een klasse, maar had niets meer te maken met hun oorspronkelijke taak als afschrijvers.

Jezus kwam om getuigenis van de waarheid af te leggen. Opdat het goede nieuws van het Koninkrijk gepredikt zou worden, leidde hij zijn discipelen op tot leraren, openbare onderwijzers, met betrekking tot het koninkrijk Gods. Door hen als openbare onderwijzers aan te duiden, bracht hij hun dienst op een hoger niveau en liet uitkomen hoe belangrijk het was naar hun onderwijs te luisteren; hij vergeleek een ieder van hen met een geleerde die in het bezit is van een werkelijke voorraadschat waaruit hij kan putten (Mt 13:52). Hij zond hen uit naar het volk Israël, maar Israëls eigen schriftgeleerden onderscheidden niet de schatten die God hun door bemiddeling van deze mannen aanbood. Integendeel, zij kantten zich tegen het openbare onderwijs en namen deel aan het geselen, vervolgen en doden van Jezus en de met hem verbonden openbare onderwijzers, waardoor zij er blijk van gaven valse onderwijzers te zijn. Niettemin werden veel Israëlieten en velen uit de natiën onderwezen door degenen die door Jezus onderricht waren, en zij werden op hun beurt eveneens openbare onderwijzers van Gods Woord. — Mt 23:34; 28:19, 20.

In overeenstemming met de bepalingen van de Wet rustte op de levieten de taak erop toe te zien dat het volk in het openbaar werd onderwezen (Le 10:11; De 17:10, 11; 2Kr 17:7-9). Mozes, een leviet en de middelaar van het Wetsverbond, en later Jozua, uit de stam Efraïm en leider van de natie, waren openbare onderwijzers van Gods volk (De 4:1; 34:9; Joz 8:35). Ook de rechters en de getrouwe koningen onderwezen Israël in de Wet wanneer zij rechtszaken behandelden en vonnissen velden of wanneer zij als voorzitter optraden bij gelegenheden die met de aanbidding te maken hadden. — 1Kon 8:1-61; 2Kon 23:2.

Een uitmuntend voorbeeld van een openbare onderwijzer is de priester Ezra, die met steun van Nehemia een programma leidde om de Israëlieten die uit Babylon naar hun vaderland waren teruggekeerd, in het openbaar te onderwijzen. Hij las de Wet voor en organiseerde de levieten opdat zij zich konden kwijten van hun verplichting ’de wet aan het volk te verklaren’, terwijl zij ’er betekenis in legden en het voorgelezene begrijpelijk maakten’; daardoor werd „het volk onderricht”. — Ne 8:1-9.