Othniël
(O̱thniël).
De eerstgenoemde rechter van Israël na Jozua. Othniël was „de zoon van Kenaz, de jongere broer van Kaleb” (Re 1:13; 3:9; Joz 15:17). Volgens de grammaticale zinsconstructie zou zowel Othniël als Kenaz de jongere broer van Kaleb geweest kunnen zijn, maar in overeenstemming met andere schriftplaatsen moet Othniël als Kalebs neef, de zoon van Kalebs broer Kenaz, worden beschouwd. Daarom staat in enkele vertalingen: „Othniël, de zoon van Kalebs jongere broer Kenaz” (GNB; zie ook Het Boek). Bovendien was Kaleb „de zoon van Jefunne” en kon derhalve niet, zoals Othniël, een zoon van Kenaz zijn. — Nu 32:12; 1Kr 4:15.
Aangezien Othniël de Kanaänitische vesting Debir innam, mocht hij met Achsa, de dochter van Kaleb, trouwen. Achsa’s vader Kaleb had haar ten huwelijk beloofd aan degene die de stad zou veroveren (Joz 15:16-19; Re 1:11-15). Othniël had een zoon genaamd Hathath en stichtte een familie die in de stam Juda bleef voortbestaan. Jaren later werd een nakomeling uit deze familie gekozen om tijdens de regering van David aan het hoofd te staan van een 24.000 man tellende afdeling. — 1Kr 4:13; 27:1, 15.
De eerste periode waarin de Israëlieten wegens hun ongehoorzaamheid door buitenlandse koningen werden onderdrukt, duurde acht jaar. Toen zij „tot Jehovah om hulp” riepen, verwekte hij Othniël om hen te bevrijden. Gedreven door Jehovah’s geest versloeg Othniël Kuschan-Rischataïm, „de koning van Syrië”, waarop hij het algemene opzicht op zich nam en als rechter optrad onder zijn broeders. — Re 3:8-11.