Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Overlevering

Overlevering

Inlichtingen, leerstellingen of gebruiken die van geslacht op geslacht zijn doorgegeven of die de gevestigde denk- of handelwijze zijn geworden. Het Griekse woord pa·raʹdo·sis betekent letterlijk „een ernaast gegeven ding” en beschrijft daarmee „datgene wat mondeling of in geschrifte wordt overgedragen” (1Kor 11:2, Int). In de christelijke Griekse Geschriften wordt dit woord gebruikt voor overleveringen die betrekking hadden op juiste of aanvaardbare aspecten van de ware aanbidding, alsook voor overleveringen die onjuist waren of zodanig opgevat of in acht genomen werden dat ze schadelijk en verwerpelijk waren.

In de loop der eeuwen kwamen er onder de joden vele overleveringen tot ontwikkeling. Ze hadden onder meer betrekking op de wijze waarop men zich diende te kleden en bepaalden de gang van zaken op bruiloften en begrafenissen (Jo 2:1, 2; 19:40). Ook enkele aspecten van de joodse aanbidding in de 1ste eeuw G.T. berustten op gebruiken of overleveringen, zoals het gebruik van wijn bij het paschamaal alsook de viering van de herinwijding van de tempel (Lu 22:14-18; Jo 10:22). Jezus en zijn apostelen maakten daar geen bezwaar tegen, hoewel zij wisten dat de Wet dergelijke dingen niet vereiste. Toen de synagoge een algemene plaats voor de joodse aanbidding werd, ging men daar gewoonte- of traditiegetrouw iedere sabbat heen om te aanbidden. Lukas zegt dat ook Jezus „volgens zijn gewoonte” op de sabbat naar de synagoge ging. — Lu 4:16.

Verwerpelijke overleveringen. De joodse religieuze leiders hadden echter aan het geschreven Woord vele mondelinge overleveringen toegevoegd die zij als onontbeerlijk voor de ware aanbidding beschouwden. Als Farizeeër beijverde Paulus (Saulus) zich vóór zijn bekering tot het christendom op buitengewone wijze voor de overleveringen van het judaïsme. Hiertoe behoorden natuurlijk zowel de verwerpelijke als de niet-verwerpelijke overleveringen. Maar door zich aan „mensengeboden als leerstellingen” te houden, werd hij een vervolger van christenen (Mt 15:9). De Farizeeën aten bijvoorbeeld niet ’zonder eerst hun handen tot aan de elleboog te wassen, daar zij vasthielden aan de overlevering van de mannen uit vroeger tijden’ (Mr 7:3). Dit deden zij niet uit hygiënisch oogpunt, maar het was een vormelijk ritueel waarin zogenaamd religieuze verdienste stak. (Zie HANDWASSING.) Christus toonde aan dat zij geen grond hadden om zijn discipelen, die dit gebod alsook andere onnodige „mensengeboden” niet nakwamen, te kritiseren (Mt 15:1, 2, 7-11; Mr 7:4-8; Jes 29:13). Bovendien hadden de religieuze leiders door hun overlevering met betrekking tot „korban” (een aan God opgedragen gave) Gods Woord krachteloos gemaakt en het gebod van God overtreden. — Ex 20:12; 21:17; Mt 15:3-6; Mr 7:9-15; zie KORBAN.

Noch Jezus noch zijn discipelen hebben ooit mondelinge joodse overleveringen aangehaald ter ondersteuning van wat zij leerden, maar in plaats daarvan beriepen zij zich op het geschreven Woord van God (Mt 4:4-10; Ro 15:4; 2Ti 3:15-17). Toen de christelijke gemeente eenmaal was opgericht, kwam het onderhouden van de onschriftuurlijke joodse overleveringen neer op een „vruchteloze vorm van gedrag” die de joden ’door overlevering van hun voorvaders hadden ontvangen [Gr.: pa·tro·pa·raʹdo·tou, „meegekregen van de vaderen”]’ (1Pe 1:18). Wanneer die joden christenen werden, keerden zij zulke overleveringen de rug toe. Toen sommige valse leraren in Kolosse erop aandrongen die vorm van aanbidding op te nemen, waarschuwde Paulus voor „de filosofie en [het] ijdel bedrog overeenkomstig de overlevering van mensen”. Kennelijk doelde hij speciaal op de overleveringen van het judaïsme. — Kol 2:8, 13-17.

Christelijke overleveringen. Wordt het woord „overlevering” opgevat als richtlijnen die mondeling of door middel van voorbeeld worden doorgegeven, dan konden de inlichtingen die de apostel Paulus rechtstreeks van Jezus ontving, terecht als aanvaardbare christelijke overleveringen aan de christelijke gemeenten worden doorgegeven. Een voorbeeld hiervan betrof de viering van het Avondmaal des Heren (1Kor 11:2, 23). De leringen en het voorbeeld van de apostelen vormden overleveringen die wel degelijk geldigheid hadden. Bijgevolg kon Paulus, die met zijn eigen handen had gearbeid om zijn broeders geen financiële last op te leggen (Han 18:3; 20:34; 1Kor 9:15; 1Th 2:9), de christenen in Thessalonika ertoe aansporen zich „terug te trekken van iedere broeder die wanordelijk [wandelt] en niet overeenkomstig de overlevering [pa·raʹdo·sin]” die zij ontvangen hadden. Wie niet wilde werken, volgde duidelijk niet het voortreffelijke voorbeeld of de overlevering van de apostelen. — 2Th 3:6-11.

De „overleveringen” die onontbeerlijk zijn voor de reine en onbesmette aanbidding van God, werden mettertijd een deel van de geïnspireerde Schrift. Derhalve werden de van levensbelang zijnde overleveringen of voorschriften die door Jezus en de apostelen werden doorgegeven, niet in mondelinge vorm gelaten, wegens het gevaar dat ze in de loop der tijd verdraaid zouden worden, maar werden ze tot nut van christenen die in latere tijden zouden leven, nauwkeurig in de bijbel opgetekend. — Jo 20:30, 31; Opb 22:18.