Paal, Hangen aan een
In de letterlijke betekenis een strafvorm die erin bestond het slachtoffer, dood of levend, aan een paal te bevestigen. De terechtstelling van Jezus Christus is het bekendste geval (Lu 24:20; Jo 19:14-16; Han 2:23, 36). Bij de volken in de oudheid werd deze straf op verschillende manieren voltrokken.
De Assyriërs, die bekendstonden om hun wrede oorlogvoering, voltrokken aan gevangenen de doodstraf door hen met hun naakte lichaam op een puntige paal te spietsen die door het onderlijf van het slachtoffer heen in de borstholte doordrong. Op monumenten zijn diverse reliëfs aangetroffen — onder andere één die de belegering en verovering van Lachis door de Assyriërs uitbeeldt — waarop deze methode van op een paal spietsen wordt getoond. — 2Kon 19:8; AFB.: Deel 1, blz. 958.
Ook de Perzen gebruikten ophangen aan een paal als een vorm van straf. Volgens sommigen was het bij de Perzen gebruikelijk het slachtoffer eerst te onthoofden of hem de huid af te stropen. Darius de Grote vaardigde een bevel uit de herbouw van de tempel in Jeruzalem niet te belemmeren, en een ieder die deze verordening overtrad, moest aan een balk gehangen worden die uit zijn eigen huis was gerukt (Ezr 6:11). Tijdens de regering van Darius’ zoon, Ahasveros (Xerxes I), werden twee deurwachters van het paleis aan een paal opgehangen, de gebruikelijke straf voor verraders bij de Perzen (Es 2:21-23). Haman en zijn tien zonen werden insgelijks aan een paal opgehangen (Es 5:14; 6:4; 7:9, 10; 9:10, 13, 14, 25). Herodotus (III, 125, 159; IV, 43) voert eveneens voorbeelden aan van mensen die door de Perzen op deze wijze terechtgesteld werden.
Volgens de joodse wet moesten degenen die zich schuldig hadden gemaakt aan zulke gruwelijke misdaden als godslastering of afgoderij eerst door steniging of op een andere manier ter dood gebracht worden; vervolgens stelde men hun dode lichamen als een waarschuwend voorbeeld voor anderen aan palen of bomen tentoon (De 21:22, 23; Joz 8:29; 10:26; 2Sa 21:6, 9). Het is mogelijk dat ook de Egyptenaren hun misdadigers eerst doodden voordat zij hen aan een paal hingen, zoals te kennen wordt gegeven door de profetische woorden die Jozef tot de overste van Farao’s bakkers sprak: „Farao [zal] uw hoofd van u omhoogheffen, en hij zal u stellig aan een paal hangen.” — Ge 40:19, 22; 41:13.
Naar verluidt hebben de Grieken en Romeinen deze vorm van executie overgenomen van de Feniciërs, en pas in de dagen van Constantijn werd dit gebruik in het rijk afgeschaft. Een Romeins burger werd heel zelden op deze wijze terechtgesteld, want dit was een straf die gewoonlijk aan slaven en misdadigers van het laagste allooi werd toegediend. Aan een paal gehangen te worden, werd zowel door de joden als door de Romeinen als een symbool van vernedering en schande beschouwd, als iets wat voor vervloekten bestemd was. — De 21:23; Ga 3:13; Fil 2:8.
Zo de joden in de 1ste eeuw al het recht hadden om iemand op religieuze gronden aan een paal te hangen (een punt waaromtrent enige twijfel bestaat), was dat op andere gronden pertinent uitgesloten; alleen een Romeinse functionaris zoals Pontius Pilatus had deze bevoegdheid (Jo 18:31; 19:10). Niettemin droegen de joden, en vooral hun overpriesters en regeerders, de voornaamste verantwoordelijkheid voor Christus’ terechtstelling aan een paal. — Mr 15:1-15; Han 2:36; 4:10; 5:30; 1Kor 2:8.
Bij de Romeinen werd het slachtoffer soms aan de paal vastgebonden, zodat het wel enige dagen kon duren voordat zijn fysieke krachten het tengevolge van de folterende pijn, dorst, honger en blootstelling aan de zon begaven. Zoals uit het geval van Jezus blijkt, was het bij de Romeinen gebruikelijk de handen (en waarschijnlijk ook de voeten) van de veroordeelde aan een paal te nagelen (Jo 20:25, 27; Lu 24:39; Ps 22:16, vtn.; Kol 2:14). Aangezien anatomen de pols altijd tot de hand hebben gerekend, zijn enkele artsen van mening dat de spijkers in de pols tussen de handwortelbeentjes werden geslagen om het uitscheuren te voorkomen dat had kunnen plaatsvinden als de spijkers door de handpalmen waren gedreven. (Zie The Journal of the American Medical Association, 21 maart 1986, blz. 1460.) Dit zou overeenkomen met het feit dat in de bijbel met het woord „hand” ook de pols bedoeld wordt, zoals in Genesis 24:47, waar staat dat armbanden aan de „handen” worden gedragen, en in Rechters 15:14, waar wordt gesproken over boeien aan Simsons „handen”.
Het bijbelse verslag vermeldt niet of de boosdoeners die naast Jezus hingen, aan de paal genageld of er eenvoudig aan vastgebonden waren. Indien zij slechts vastgebonden waren, verklaart dit wellicht Jo 19:32, 33). Nadat hun benen gebroken waren, trad spoedig de verstikkingsdood in, omdat zij — zoals enkelen denken — het lichaam niet meer konden oprichten en bijgevolg de borstspieren niet meer konden ontspannen. Natuurlijk kan dit niet worden aangevoerd als de doorslaggevende reden waarom de boosdoeners langer leefden dan Jezus, want zij hadden niet de psychische en fysieke kwelling doorgemaakt die Jezus had ondergaan. Voordien was hij de hele nacht door zijn vijanden aan een zwaar verhoor onderworpen, terwijl hij bovendien door de Romeinse soldaten was geslagen, misschien wel zo hevig dat hij zijn eigen martelpaal niet kon dragen, zoals gebruikelijk was. — Mr 14:32–15:21; Lu 22:39–23:26.
waarom zij, toen men bij Jezus de dood reeds had vastgesteld, nog in leven waren, zodat hun benen gebroken moesten worden (Wat onthult het oorspronkelijke Grieks omtrent de vorm van het martelwerktuig waaraan Jezus ter dood werd gebracht?
In de meeste bijbelvertalingen staat dat Christus „gekruisigd” werd, en niet dat hij „aan een paal gehangen” werd. De reden hiervoor is dat men algemeen gelooft dat het martelwerktuig waaraan hij werd gehangen, een „kruis” was dat uit twee stukken hout bestond en niet slechts een eenvoudige paal of staak. Volgens de overlevering, niet volgens de Schrift, droeg de veroordeelde ook niet de beide delen van het kruis, maar slechts de dwarsbalk, patibulum of antenna genoemd. Op deze wijze trachten sommigen de moeilijkheid te omzeilen dat de last veel te zwaar geweest zou zijn als één man die naar Golgotha had moeten dragen of achter zich aan had moeten slepen.
Maar wat hadden de bijbelschrijvers zelf over deze zaken te zeggen? Zij gebruikten 27 maal het Griekse zelfstandig naamwoord stauʹros, 46 maal het werkwoord stauʹro·o, 5 maal het werkwoord sun·stauʹro·o (het voorvoegsel sun betekent „met”) en eenmaal het werkwoord a·na·stauʹro·o (aʹna betekent „weer”). Zij gebruikten ook 5 maal het Griekse woord xuʹlon, dat „hout” betekent, om het martelwerktuig aan te duiden waaraan Jezus werd genageld.
Het woord stauʹros draagt noch in het klassieke noch in het Koinè-Grieks de gedachte over van een „kruis” dat uit twee balken bestaat. Het betekent louter een rechtopstaande paal of staak, zoals die voor een omheining, ompaling of palissade gebruikt zou kunnen worden. In Douglas’ New Bible Dictionary van 1985 staat op bladzijde 253 onder „Kruis”: „Het Gr. woord voor ’kruis’ (stauros; werkwoord stauroo . . .) betekent in de eerste plaats een rechtopstaande paal of balk, en ten tweede een paal die als straf- en terechtstellingswerktuig werd gebruikt.”
Het feit dat Lukas, Petrus en Paulus ook het woord xuʹlon als synoniem voor stauʹros gebruikten, vormt een verder bewijs dat Jezus aan een rechtopstaande paal zonder dwarsbalk werd gehangen, want dat beduidt xuʹlon in deze speciale betekenis (Han 5:30; 10:39; 13:29; Ga 3:13; 1Pe 2:24). Xuʹlon komt ook in de Griekse Septuaginta in Ezra 6:11 voor, waar gesproken wordt over een eenvoudige balk waaraan een wetsovertreder gehangen moest worden.
De Nieuwe-Wereldvertaling brengt deze grondgedachte van de Griekse tekst derhalve getrouw aan de lezer over door stauʹros met „martelpaal” en het werkwoord stauʹro·o met „aan een paal hangen”, dat wil zeggen, aan een paal of staak vastmaken, weer te geven. Op deze wijze wordt stauʹros niet met de traditionele in de kerk gebruikelijke kruisen verward. (Zie MARTELPAAL.) De vermelding in de Schrift dat één man zoals Simon van Cyrene een martelpaal kon dragen, is alleszins redelijk, want als de paal een doorsnede van 15 cm had en 3,5 m lang was, woog hij waarschijnlijk iets meer dan 45 kg. — Mr 15:21.
Merk op wat W. E. Vine, kenner van het oude Grieks, over dit onderwerp te zeggen heeft: „STAUROS (σταυρός) betekent in de eerste plaats een rechtopstaande paal of staak. Daaraan werden boosdoeners genageld om terechtgesteld te worden. Zowel het zelfstandig naamwoord als het werkwoord stauroō, aan een staak of paal vastmaken, zijn oorspronkelijk te onderscheiden van de kerkelijke vorm van een kruis dat uit twee balken bestaat.” Vine maakt vervolgens melding van de Chaldeeuwse oorsprong van het uit twee balken bestaande kruis en zet uiteen hoe het in de 3de eeuw G.T. door de christenheid van de heidenen werd overgenomen en tot symbool van Christus’ terechtstelling werd gemaakt. — Vine’s Expository Dictionary of Old and New Testament Words, 1981, Deel 1, blz. 256.
Veelzeggend is het volgende commentaar in het boek The Cross in Ritual, Architecture, and Art: „Het is vreemd, en toch onweerlegbaar een feit, dat het Kruis eeuwenlang vóór de geboorte van Christus, en sindsdien in landen die niet door de leer van de Kerk zijn beroerd, als een heilig symbool werd gebruikt. . . . De Griekse Bacchus, de Tyrische Tammuz, de Chaldeeuwse Bel en de Noorse Odin werden voor hun aanbidders alle door de een of andere kruisvorm gesymboliseerd.” — Door G. S. Tyack, Londen, 1900, blz. 1.
Het boek The Non-Christian Cross, door J. D. Parsons (Londen, 1896), voegt eraan toe: „In geen van de vele geschriften die het Nieuwe Testament vormen, komt ook maar één enkele zin voor waarin, in het oorspronkelijke Grieks, zelfs maar indirect te kennen wordt gegeven dat de stauros die in het geval van Jezus werd gebruikt anders was dan een gewone stauros, laat staan dat deze, in plaats van één stuk hout te zijn, uit twee stukken zou bestaan die in de vorm van een kruis aan elkaar zouden zijn bevestigd. . . . Het is een straf staaltje van misleiding van de kant van onze leraren dat zij het woord stauros met ’kruis’ weergeven wanneer zij de Griekse documenten van de Kerk in onze moedertaal vertalen, en dat zij dan die vertaling ondersteunen door ’kruis’ in onze woordenboeken op te nemen als de betekenis van stauros, zonder zorgvuldig uit te leggen dat dit in de dagen van de Apostelen zeker niet de hoofdbetekenis van het woord was, ook lang daarna nog niet de hoofdbetekenis was, en àls het die betekenis al ooit heeft gekregen, dan alleen nog maar omdat, ondanks de afwezigheid van ondersteunend bewijsmateriaal, om een of andere reden werd aangenomen dat de specifieke stauros waaraan Jezus werd terechtgesteld, die specifieke vorm had.” — Blz. 23, 24; zie ook The Companion Bible, 1974, Appendix nr. 162.
Figuurlijk gebruik. De Schrift legt niet alleen grondig getuigenis af van het feit dat de Heer Jezus Christus letterlijk aan de paal werd gehangen (1Kor 1:13, 23; 2:2; 2Kor 13:4; Opb 11:8), maar spreekt ook, zoals in Galaten 2:20, in figuurlijke, metaforische zin over een aan de paal hangen. Christenen hebben hun oude persoonlijkheid ter dood gebracht door geloof in de aan de paal gehangen Christus (Ro 6:6; Kol 3:5, 9, 10). „Bovendien hebben zij die Christus Jezus toebehoren, het vlees met zijn hartstochten en begeerten aan de paal gehangen”, schrijft Paulus, waaraan hij toevoegt: ’Door bemiddeling van Christus is de wereld voor mij aan een paal gehangen en ik voor de wereld.’ — Ga 5:24; 6:14.
Afvalligen hangen in feite ’de Zoon van God voor zichzelf opnieuw aan een paal en stellen hem aan openbare schande bloot’; zij doen dit doordat zij net als Judas tegen Gods regeling voor redding in opstand komen. — Heb 6:4-6.