Padon
(Pa̱don) [van een grondwoord dat „loskopen; verlossen” betekent].
Stamvader van een familie van Nethinim. „De zonen van Padon” keerden met Zerubbabel uit de Babylonische ballingschap terug. — Ezr 2:1, 2, 43, 44; Ne 7:46, 47.
(Pa̱don) [van een grondwoord dat „loskopen; verlossen” betekent].
Stamvader van een familie van Nethinim. „De zonen van Padon” keerden met Zerubbabel uit de Babylonische ballingschap terug. — Ezr 2:1, 2, 43, 44; Ne 7:46, 47.