Pafos
(Pa̱fos).
Een stad aan de W-kust van het eiland Cyprus. Hier trof Paulus, nadat hij met Barnabas en Johannes Markus het hele eiland was doorgetrokken, de tovenaar Bar-Jezus (Elymas) aan, die hen weerstond toen zij de proconsul Sergius Paulus getuigenis gaven. Daarom maakte Paulus hem door een wonder tijdelijk blind. Toen Sergius Paulus dit zag, werd hij tot het christendom bekeerd. — Han 13:6-13.
Er waren twee Cypriotische steden die Pafos werden genoemd, „Oud-Pafos” en „Nieuw-Pafos”. Nieuw-Pafos, de stad die in het verslag in Handelingen bedoeld wordt, was de hoofdstad van de senaatsprovincie Cyprus toen Paulus het eiland op zijn eerste zendingsreis bezocht. Men neemt aan dat de ruïnes bij de oude zeehaven van Pafos, ongeveer 15 km ten NW van „Oud-Pafos” (Kouklia), de ruïnes van de stad zijn. De natuurlijke haven daar, die in Griekse en Romeinse tijden als marinebasis diende, was ongetwijfeld de plaats van waar uit Paulus en zijn metgezellen in noordnoordwestelijke richting naar Perge in Klein-Azië voeren. In Pafos zijn pieren van de oude haven, alsook de resten van verscheidene openbare gebouwen en particuliere woningen en een stadsmuur bewaard gebleven.
Ongetwijfeld hebben Barnabas en Markus de plaats omstreeks 49 G.T. nogmaals bezocht. — Han 15:36-39.