Parpar
(Pa̱rpar).
Een van de twee „rivieren van Damaskus” waarvan Naäman dacht dat ze beter waren dan „alle wateren van Israël” (2Kon 5:12). Het feit dat Naäman de Parpar als tweede noemde, kan erop duiden dat het de kleinste van de twee rivieren was. Deze rivier wordt gewoonlijk met de Nahr el-ʼAʽwaj in verband gebracht. Buiten de Nahr Barada (die met de Abana wordt geïdentificeerd) is het de enige rivier in de omgeving van Damaskus. Maar het volume van de ʼAʽwaj bedraagt ongeveer een vierde van dat van de Barada. De kleinere stromen die zich verenigen en de ʼAʽwaj vormen, ontspringen op de oostelijke hellingen van de Hermon en vloeien zo’n 30 km ten ZW van Damaskus samen. Daarna kronkelt de rivier door een diepe, rotsachtige stroombedding tot ze ten slotte ten ZO van Damaskus in een moeras uitloopt. De lengte van deze rivier (met inbegrip van haar bronnen) bedraagt hemelsbreed ongeveer 64 km.
Het voornaamste bezwaar dat tegen bovenstaande identificatie wordt opgeworpen, is dat de ʼAʽwaj eigenlijk geen ’rivier van Damaskus’ is, want ze stroomt minstens 15 km ten Z van die stad. Om deze reden vereenzelvigen sommigen de Parpar liever met de Nahr Taura, een zijrivier van de Nahr Barada. Naäman zou met Damaskus echter ook de Vlakte van Damaskus bedoeld kunnen hebben, waar de Nahr el-ʼAʽwaj doorheen stroomt.