Perez
(Pe̱rez) [Doorbraak; Perineumruptuur].
Een van de tweelingzonen die Juda bij zijn schoondochter Tamar had. Bij de geboorte werd Perez’ broer Zera het eerst zichtbaar, maar trok zich terug, waarop Perez het eerst te voorschijn kwam en een perineumruptuur bij Tamar veroorzaakte (Ge 38:24-30). Perez bleef de voorrang genieten boven zijn broer en wordt altijd vóór hem genoemd; van de beide huizen werd Perez’ huis vermaarder (Ru 4:12). Perez en zijn twee zonen, Hezron en Hamul, worden vermeld onder degenen uit Jakobs geslachtslijn die naar Egypte kwamen. Daar werden zij alle drie hoofden van afzonderlijke families in Juda (Ge 46:8, 12). Afgezien daarvan worden er geen persoonlijke inlichtingen over Perez verschaft.
Perez wordt hoofdzakelijk in verband met afstammingslijnen vermeld, en de geslachtsregisters van Juda lopen voor het merendeel via Perez (1Kr 2:4, 5, 9-55; 4:1-20). Ten tijde van de tweede inschrijving in de wildernis vormden de families van Perez en zijn twee zonen een groot deel van de stam Juda (Nu 26:20-22). Sommige nakomelingen van Perez bevonden zich in de eerste afdeling van Davids maandelijkse militie (1Kr 27:3). Veel zonen van Perez keerden uit de Babylonische ballingschap terug, en 468 van hen woonden in Jeruzalem (1Kr 9:3, 4; Ne 11:4, 6). Een rechtstreekse geslachtslijn van Perez liep via Boaz naar David, en uiteindelijk naar Jezus, de Messias. — Ru 4:18-22; 1Kr 2:4-15; Mt 1:3; Lu 3:33.