Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Perzië, Perzen

Perzië, Perzen

Een land alsook een volk dat zowel in de bijbel als in de wereldlijke geschiedenis doorgaans samen met de Meden wordt genoemd. De Meden en Perzen waren blijkbaar aan elkaar verwant, aangezien zij van de oude Ariërs (Indo-Iraniërs) afstamden, en dit zou betekenen dat de Perzen nakomelingen van Jafeth waren, waarschijnlijk via Madai, de stamvader van de Meden (Ge 10:2). In een inscriptie noemt Darius de Grote zich „een Pers, de zoon van een Pers, een Ariër, uit het Arische zaad”. — History of the Persian Empire, door A. T. Olmstead, 1948, blz. 123.

Assyrische inscripties uit de tijd van Salmaneser III (klaarblijkelijk een tijdgenoot van Jehu van Israël) maken melding van een invasie van Medië en het ontvangen van schatting van koningen van „Parsua”, een gebied dat blijkbaar ten W van het Oermiameer lag en aan Assyrië grensde. Veel geleerden zijn van mening dat „Parsua” de naam is die toen gebruikt werd voor het land van de Perzen, hoewel anderen de naam met de Parthen in verband brengen. Hoe het ook zij, volgens latere inscripties woonden de Perzen een aanzienlijk stuk zuidelijker, en wel in „Parsa”, ten ZO van Elam in wat nu de provincie Fars in het huidige Iran is. Anshan, een district of stad grenzend aan Elam en eens deel uitmakend van dat rijk, werd ook door de Perzen bezet.

In hun vroegste geschiedenis schijnen de Perzen dus alleen het zuidwestelijke deel van het uitgestrekte Iraanse hoogland te hebben bewoond — een gebied dat in het NW aan Elam en Medië, in het N aan Parthië, in het O aan Carmanië en in het Z en ZW aan de Perzische Golf grensde. Afgezien van de hete, vochtige kustgebieden aan de Perzische Golf besloeg het land hoofdzakelijk het zuidelijke deel van het ruige Zagrosgebergte met zijn dichtbeboste hellingen en zijn lange, tamelijk vruchtbare dalen. In de dalen heerst een gematigd klimaat, maar in de droge hooglanden, waar de wind overheen jaagt, is het in de wintermaanden bitter koud. Evenals de Meden schijnen de Perzen zich voornamelijk met veeteelt en noodzakelijke landbouw te hebben beziggehouden. De Perzische koning Darius de Grote beschreef zijn geboorteland dan ook trots als „mooi en rijk aan paarden en mensen”. — Encyclopædia Britannica, 1959, Deel 17, blz. 603.

De Perzen, die aanvankelijk een nogal sober, vaak nomadisch leven leidden, toonden in de tijd dat zij een wereldrijk vormden, grote liefde voor luxe en een luxueuze omgeving. (Vgl. Es 1:3-7; ook de kleding die Mordechai kreeg, Es 8:15.) Op beeldhouwwerken in Persepolis worden de Perzen afgebeeld met wapperende gewaden die tot de enkels reiken, in de taille omgord, en met lage rijgschoenen. De Meden worden daarentegen afgebeeld met een tot aan de knie reikende nauwsluitende mantel met lange mouwen (AFB.: Deel 2, blz. 328). Zowel de Perzen als de Meden droegen klaarblijkelijk lange broeken; Perzische soldaten worden getoond met broek en een tuniek (met mouwen) die gedragen wordt over een ijzeren schubbenpantser. Zij waren bedreven ruiters, en de cavalerie speelde een belangrijke rol in hun oorlogsstrategie.

De Perzische taal behoort tot de Indo-europese taalfamilie, en er zijn bewijzen dat de taal verwant is aan het Oudindische Sanskriet. Op een bepaald moment in hun geschiedenis begonnen de Perzen het spijkerschrift te gebruiken, maar met aanzienlijk minder tekens dan de honderden tekens van het Babylonische en Assyrische spijkerschrift. Hoewel er uit de tijd van het Perzische Rijk enkele inscripties in het Oudperzisch zijn gevonden, met vertalingen in het Akkadisch en in een taal die over het algemeen wordt aangeduid als „Elamitisch” of „Susisch”, werden officiële documenten die voor het bestuur van de gebiedsdelen van het rijk werden gebruikt, hoofdzakelijk in het Aramees als de lingua franca opgesteld. — Ezr 4:7.

Ontwikkeling van het Medo-Perzische Rijk (KAART: Deel 2, blz. 327). Net als de Meden schijnen de Perzen door verschillende adellijke families geregeerd te zijn. Uit een van deze families kwam de dynastie der Achaemeniden voort — het vorstenhuis waaruit Cyrus de Grote, de stichter van het Perzische Rijk, stamde. Cyrus, die volgens Herodotus en Xenophon een Perzische vader en een Medische moeder had, verenigde de Perzen onder zijn leiding (Historiën, I, 107, 108; Cyropaedie, I, ii, 1). Tot aan die tijd hadden de Meden de hegemonie over de Perzen gehad, maar Cyrus behaalde een snelle overwinning over de Medische koning Astyages en veroverde diens hoofdstad Ekbatana (550 v.G.T.). (Vgl. Da 8:3, 20.) Op deze wijze kwam het Medische Rijk onder het gezag van de Perzen.

Hoewel de Meden gedurende de resterende tijd van de dynastie der Achaemeniden aan de Perzen onderworpen bleven, kan er over het dualistische karakter van het uit deze combinatie voortgekomen rijk geen twijfel bestaan. Zo wordt in het boek History of the Persian Empire (blz. 37) gezegd: „De nauwe band tussen de Perzen en de Meden werd nooit vergeten. Het geplunderde Ekbatana bleef een favoriete koninklijke residentie. De Meden ontvingen dezelfde eer als de Perzen; zij kregen hoge functies te bekleden en werden uitgekozen om de Perzische legers aan te voeren. Buitenlanders spraken gewoonlijk over de Meden en Perzen; wanneer zij slechts één term gebruikten, spraken zij over ’de Meden’.”

Onder Cyrus breidde het Medo-Perzische Rijk zich als gevolg van de Perzische overwinning op koning Croesus van Lydië en de onderwerping van bepaalde Griekse kuststeden verder naar het W uit tot aan de Egeïsche Zee. Cyrus behaalde zijn belangrijkste overwinning echter in 539 v.G.T., toen hij aan het hoofd van een uit Meden, Perzen en Elamieten bestaande strijdmacht als vervulling van de bijbelse profetieën het machtige Babylon innam (Jes 21:2, 9; 44:26–45:7; Da 5:28). Met de val van Babylon kwam er een einde aan de lange periode van Semitische suprematie, dat nu vervangen werd door de eerste wereldmacht van Arische (Jafethitische) oorsprong. Daardoor kwam ook het land Juda (alsook Syrië en Fenicië) onder de Medo-Perzische heerschappij. Op grond van het door Cyrus in 537 v.G.T. uitgevaardigde decreet mochten de in ballingschap verkerende joden naar hun eigen land terugkeren, dat precies zeventig jaar woest had gelegen. — 2Kr 36:20-23; zie CYRUS.

Perzische hoofdsteden. In overeenstemming met het dualistische karakter van het rijk werd een Meder genaamd Darius de heerser van het overwonnen Chaldeeuwse koninkrijk, ofschoon waarschijnlijk niet onafhankelijk van Cyrus’ opperheerschappij (Da 5:31; 9:1; zie DARIUS nr. 1). Babylon bleef ook onder het Medo-Perzische Rijk een koningsstad alsmede een religieus en commercieel centrum. Maar naar het schijnt waren de extreem hete zomers daar voor de Perzische heersers over het algemeen meer dan zij wilden verdragen, zodat Babylon vrijwel alleen als winterresidentie diende. Uit archeologisch bewijsmateriaal blijkt dat Cyrus na de verovering van Babylon spoedig terugkeerde naar Ekbatana (het huidige Hamadan), dat meer dan 1900 m boven de zeespiegel lag aan de voet van de berg Alwand, waar de winters door zware sneeuwval en bittere kou werden gekenmerkt maar de zomers verrukkelijk waren. In Ekbatana werd Cyrus’ memorandum over de herbouw van de tempel in Jeruzalem ettelijke jaren na de uitvaardiging ervan gevonden (Ezr 6:2-5). De oude Perzische hoofdstad was Pasargadae, zo’n 650 km ten ZO van Ekbatana, maar ongeveer op dezelfde hoogte. In de omgeving van Pasargadae bouwden de Perzische heersers Darius, Xerxes en Artaxerxes Longimanus later de koningsstad Persepolis, die zij voorzagen van een uitgebreid onderaards kanalenstelsel dat blijkbaar als drinkwatervoorziening diende. Nog een hoofdstad was Susa (Susan) aan de rivier de Choaspes (Karkheh) in het oude Elam — een centraal en strategisch gelegen stad tussen Babylon, Ekbatana en Persepolis. Hier bouwde Darius de Grote een schitterend paleis, dat gewoonlijk als winterresidentie diende, daar de zomer in Susa net als in Babylon extreem heet was. In de loop der tijd werd Susa echter steeds meer het werkelijke bestuurscentrum van het rijk. — Zie EKBATANA; SUSAN.

Stieren met een mensenhoofd dicht bij de toegang tot de stad Persepolis

Religie en wet. De Perzische heersers, die weliswaar even wreed konden zijn als de Semitische koningen van Assyrië en Babylonië, schijnen — althans in het begin — getracht te hebben de door hen onderworpen volken met een mate van billijkheid te bejegenen en hun bepaalde rechten toe te kennen. Hun religie kende blijkbaar enkele ethische beginselen. Een belangrijke godheid buiten hun hoofdgod, Ahura Mazda, was Mithras, die niet alleen als krijgsgod bekend werd, maar ook als de god van contracten, die zijn ogen en oren constant openhield om elke schender van een overeenkomst op te sporen. (Zie GODEN EN GODINNEN.) De Griekse geschiedschrijver Herodotus (Historiën, I, 136, 138, vertaald door dr. Onno Damsté) schreef over de Perzen: „Zij leren hun kinderen van vijf tot 20 jaar slechts drie dingen: paardrijden, boogschieten en waarheid spreken. . . . Als grootste schande geldt bij hen het liegen.” Hoewel de geschiedenis van de Perzische heersers laat zien dat dubbelhartigheid en intriges hun niet vreemd waren, hielden zij zich in de grond der zaak aan het door hun volk gehuldigde beginsel ’woord te houden’, wat op te maken valt uit hun eis dat „de wet van de Meden en de Perzen” niet veranderd mocht worden (Da 6:8, 15; Es 1:19; 8:8). Toen derhalve het decreet van Cyrus ongeveer achttien jaar na de uitvaardiging ervan werd gevonden, erkende koning Darius dat de joden er rechtens aanspraak op konden maken de tempel te bouwen en beval hij dat men hen daarbij volledige medewerking zou verlenen. — Ezr 6:1-12.

Het Perzische rijksbestuur verried een uitstekende staatkunde. De koning had niet alleen zijn uit „zeven vorsten van Perzië en Medië” bestaande geheime raad of adviescollege (Es 1:14; Ezr 7:14), maar ook satrapen, die over de belangrijkste gebieden of landen waren aangesteld, bijvoorbeeld over Medië, Elam, Parthië, Babylonië, Assyrië, Arabië, Armenië, Kappadocië, Lydië, Ionië en, toen de grenzen van het rijk verder werden uitgebreid, over Egypte, Ethiopië en Libië. Aan deze satrapen werd in het bestuur van de satrapie een mate van autonomie verleend, met bevoegdheden op het gebied van de rechtspraak en het beheer van de financiën. (Zie SATRAAP.) In het door een satraap bestuurde gebied schijnen ondergeschikte stadhouders van rechtsgebieden te zijn geweest (in de tijd van koning Ahasveros waren er 127 rechtsgebieden), en binnen de rechtsgebieden waren er vorsten van de verschillende volken waaruit de bevolking van elk rechtsgebied bestond (Ezr 8:36; Es 3:12; 8:9). Waarschijnlijk om het hoofd te bieden aan de ongunstige omstandigheid dat de hoofdstad van het rijk zich enigszins in een uithoek van het uitgestrekte gebied bevond, werd er een rijkspostdienst ingesteld, waarbij men gebruik maakte van koeriers die op postpaarden reden en aldus een snelle communicatie tussen de troon en alle rechtsgebieden mogelijk maakten (Es 8:10, 14). Koninklijke hoofdwegen werden onderhouden; een daarvan liep van Susan helemaal naar Sardes in Klein-Azië.

Van Cyrus’ dood tot de dood van Darius. De regering van Cyrus de Grote eindigde in 530 v.G.T., toen hij tijdens een veldtocht om het leven kwam. Zijn zoon Cambyses volgde hem op en slaagde erin Egypte te onderwerpen. Hoewel de naam Cambyses in de bijbel niet voorkomt, is deze koning blijkbaar de „Ahasveros” bij wie volgens Ezra 4:6 de tegenstanders van de tempelbouw valse aanklachten tegen de joden indienden.

De omstandigheden waaronder Cambyses’ regering eindigde, zijn verwarrend. Volgens het verslag van Darius de Grote in zijn Behistuninscriptie, later door Herodotus en anderen op afwijkende manieren weergegeven, liet Cambyses zijn broer Bardiya (door Herodotus Smerdis genoemd) heimelijk ter dood brengen. Vervolgens, terwijl Cambyses in Egypte vertoefde, wist een magiër genaamd Gaumata (door Herodotus ook Smerdis genoemd), die zich voor Bardiya (Smerdis) uitgaf, zich de troon toe te eigenen en te bewerkstelligen dat hij als koning werd erkend. Cambyses stierf tijdens zijn terugkeer uit Egypte, waardoor voor de usurpator de troon veilig werd gesteld (Historiën, III, 61-67). Volgens de andere versie, waaraan sommige geschiedschrijvers de voorkeur geven, werd Bardiya niet gedood maar was hij het, en niet de een of andere bedrieger, die tijdens Cambyses’ afwezigheid de troon wederrechtelijk in bezit nam.

Hoe het ook zij, de regering van Cambyses eindigde in 522 v.G.T., en de daaropvolgende regering duurde zeven maanden, zodat die eveneens nog in 522 v.G.T. eindigde met de moord op de usurpator (hetzij Bardiya of Gaumata, de pseudo-Smerdis). Doch tijdens deze korte regering schijnt er een tweede aanklacht tegen de joden te zijn ingediend bij de Perzische troon, waarop destijds de in de bijbel als „Artaxerxes” (misschien een heersersnaam of -titel) aangeduide koning zat. Ditmaal hadden de aanklagers succes, want de koning vaardigde een verbod tegen de voortzetting van de tempelbouw uit (Ezr 4:7-23). Vervolgens lag het werk aan de tempel stil „tot het tweede jaar van de regering van Darius, de koning van Perzië”. — Ezr 4:24.

Darius I (Darius Hystaspis of Darius de Grote genoemd) bewerkstelligde klaarblijkelijk dat degene die op de Perzische troon zat, werd gedood en maakte zich vervolgens zelf meester van de troon. Tijdens zijn regering werd het werk aan de tempel in Jeruzalem met koninklijke goedkeuring hervat, en in het 6de jaar van zijn regering (in het begin van 515 v.G.T.) was de tempel voltooid (Ezr 6:1-15). De regering van Darius werd gekenmerkt door een uitbreiding van het rijk. Hij breidde de grenzen van het Perzische Rijk helemaal tot aan India in het O en Thracië en Macedonië in het W uit.

Ten minste tegen deze tijd hadden de Perzische heersers datgene vervuld wat door de in Daniël 7:5 en 8:4 beschreven symbolische voorstellingen was voorzegd, namelijk dat het Medo-Perzische Rijk — symbolisch voorgesteld door een beer alsook door een ram — in drie hoofdrichtingen zou optrekken om gebieden te veroveren: naar het N, naar het W en naar het Z. In 490 v.G.T. leden de strijdkrachten van Darius in een veldtocht tegen Griekenland echter een nederlaag bij Marathon. Darius stierf in 486 v.G.T. — Zie DARIUS nr. 2.

De regering van Xerxes en van Artaxerxes. Xerxes, Darius’ zoon, is klaarblijkelijk de koning die in het boek Esther Ahasveros wordt genoemd. Zijn activiteiten voldoen ook aan de beschrijving van de vierde Perzische koning, die „alles in beweging [zou] brengen tegen het koninkrijk Griekenland” (Da 11:2). In een poging zich voor de nederlaag die de Perzen bij Marathon hadden geleden te wreken, trok Xerxes in 480 v.G.T. met een kolossaal leger tegen het Griekse vasteland op. Na een met grote verliezen gepaard gaande overwinning bij Thermopylae en de verwoesting van Athene werden zijn strijdkrachten bij Salamis en later bij Plataeae verslagen, waardoor Xerxes naar Perzië moest terugkeren.

Xerxes’ regering werd gekenmerkt door bepaalde bestuurshervormingen en de voltooiing van veel van de door zijn vader in Persepolis begonnen bouwwerkzaamheden. (Vgl. Es 10:1, 2.) De Griekse vertellingen over het einde van Xerxes’ regering draaien om huwelijksproblemen, haremintriges en een vermeende sterke beïnvloeding van de koning door bepaalde hovelingen. Deze verslagen geven misschien — zij het op een zeer verwarde en verdraaide wijze — enkele van de voornaamste in het boek Esther genoemde feiten weer, met inbegrip van de afzetting van koningin Vasthi, die werd vervangen door Esther, alsook de verheffing van Mordechai tot een belangrijke machtspositie in het rijk (Es 2:17; 10:3). Volgens wereldlijke bronnen werd Xerxes door een van zijn hovelingen vermoord.

Artaxerxes Longimanus, Xerxes’ opvolger, onderscheidde zich doordat hij Ezra de volmacht verleende om met een grote bijdrage ter ondersteuning van de tempel naar Jeruzalem terug te keren. Dat gebeurde in het 7de jaar van Artaxerxes (468 v.G.T.) (Ezr 7:1-26; 8:24-36). In het 20ste jaar van Artaxerxes (455 v.G.T.) kreeg Nehemia toestemming om naar Jeruzalem te gaan teneinde de stad te herbouwen (Ne 1:3; 2:1, 5-8). Later, in het 32ste jaar van Artaxerxes (443 v.G.T.), keerde Nehemia voor enige tijd naar het hof van deze koning terug. — Ne 13:6.

Geschiedkundige werken stemmen niet helemaal met elkaar overeen op het punt van de regeringstijd van Xerxes en die van Artaxerxes. Naslagwerken geven 465 v.G.T. aan als het troonsbestijgingsjaar van Artaxerxes. Volgens bepaalde documenten regeerde zijn vader, Xerxes, tot in zijn 21ste jaar. Xerxes’ regering wordt in de regel vanaf 486 v.G.T. gerekend, toen Darius, zijn vader, stierf. Xerxes’ eigen 1ste regeringsjaar zou in 485 v.G.T. zijn begonnen, en zijn 21ste jaar alsook het troonsbestijgingsjaar van Artaxerxes wordt vaak als 465 v.G.T. aangegeven. Over Artaxerxes zeggen geleerden gewoonlijk dat zijn laatste regeringsjaar in 424 v.G.T. begon. Sommige documenten geven dat jaar aan als het 41ste jaar van Artaxerxes’ regering. Als dat juist is, zou zijn troonsbestijgingsjaar 465 v.G.T. zijn en zou zijn 1ste regeringsjaar in 464 v.G.T. zijn begonnen.

Er zijn echter krachtige bewijzen om 475 v.G.T. als het laatste jaar van Xerxes en het troonsbestijgingsjaar van Artaxerxes te beschouwen. Deze bewijzen zijn uit drie bronnen afkomstig: uit Griekse, Perzische en Babylonische bronnen.

Bewijsmateriaal uit Griekse bronnen. Een gebeurtenis in de Griekse geschiedenis kan ons helpen vast te stellen wanneer Artaxerxes begon te regeren. Themistocles, een Grieks staatsman en groot strateeg, viel bij zijn landgenoten in ongenade en vluchtte veiligheidshalve naar Perzië. Volgens de Griekse geschiedschrijver Thucydides (The Peloponnesian War, I, CXXXVII, 3), die bekend is komen te staan vanwege zijn nauwkeurigheid, stuurde Themistocles in die tijd „een brief naar koning Artaxerxes, de zoon van Xerxes, die kort daarvoor op de troon was gekomen”. In Plutarch’s Lives (Themistocles, XXVII, 1) wordt vermeld dat „Thucydides en Charon van Lampsacus berichten dat Xerxes dood was en dat het zijn zoon Artaxerxes was met wie Themistocles zijn onderhoud had”. Charon was een Perzische onderdaan die de machtswisseling van Xerxes naar Artaxerxes meemaakte. Uit de getuigenissen van Thucydides en van Charon van Lampsacus kunnen wij opmaken dat toen Themistocles in Perzië arriveerde, Artaxerxes nog maar pas was begonnen te regeren.

Wij kunnen vaststellen wanneer Artaxerxes begon te regeren door terug te rekenen vanaf het jaar waarin Themistocles stierf. Niet alle naslagwerken geven dezelfde datum voor zijn dood. Maar de geschiedschrijver Diodorus Siculus (Diodorus of Sicily, XI, 54, 1; XI, 58, 3) maakt melding van zijn dood in een verslag van gebeurtenissen die zich voordeden „toen Praxiergus archon in Athene was”. Praxiergus was in 471/470 v.G.T. archon in Athene (Greek and Roman Chronology, door Alan E. Samuel, München, 1972, blz. 206). Volgens Thucydides besteedde Themistocles na zijn aankomst in Perzië een jaar aan het leren van de taal ter voorbereiding op een audiëntie bij Artaxerxes. Daarna kreeg hij met veel eerbetoon toestemming van de koning om zich in Perzië te vestigen. Als Themistocles in 471/470 v.G.T. stierf, moet hij zich niet later dan 472 v.G.T. in Perzië hebben gevestigd en moet hij een jaar eerder, in 473 v.G.T., zijn gearriveerd. Op dat moment was Artaxerxes „kort daarvoor op de troon . . . gekomen”.

Over de datum waarop Xerxes stierf en Artaxerxes de troon besteeg, schreef M. de Koutorga: „Wij hebben gezien dat Xerxes volgens de chronologie van Thucydides tegen het einde van het jaar 475 v.G.T. stierf en dat Themistocles, volgens dezelfde geschiedschrijver, kort nadat Artaxerxes Longimanus op de troon was gekomen, in Klein-Azië arriveerde.” — Mémoires présentés par divers savants à l’Académie des Inscriptions et Belles-Lettres de l’Institut Impérial de France, eerste serie, Vol. VI, tweede deel, Parijs, 1864, blz. 147.

Als een verdere ondersteuning hiervan merkte E. Levesque op: „In overeenstemming met de Alexandrijnse Kroniek moet de dood van Xerxes derhalve op 475 v.G.T., na elf regeringsjaren, gesteld worden. De geschiedschrijver Justinus (III, 1) bevestigt deze kroniek en de beweringen van Thucydides. Volgens hem was Artaxerxes toen zijn vader Xerxes werd vermoord, nog maar een kind, puer [een knaap], wat klopt als Xerxes in 475 stierf. Artaxerxes was toen 16 jaar, terwijl hij in 465 zesentwintig jaar zou zijn geweest, wat Justinus’ uitspraak niet meer zou rechtvaardigen. Volgens deze chronologie blijkt het 20ste regeringsjaar van Artaxerxes, aangezien hij in 475 begon te regeren, het jaar 455 te zijn geweest, en niet 445, zoals heel vaak wordt beweerd.” — Revue apologétique, Parijs, Deel 68, 1939, blz. 94.

Als Darius in 486 v.G.T. stierf en Xerxes in 475 v.G.T., hoe kan dan worden verklaard dat sommige oude documenten Xerxes een regering van 21 jaar toeschrijven? Het is algemeen bekend dat een koning en zijn zoon soms samen regeerden in een dubbel koningschap, of mederegentschap. Als dit het geval was met Darius en Xerxes, zouden geschiedschrijvers de regeringsjaren van Xerxes hetzij vanaf de aanvang van een mederegentschap met zijn vader of vanaf zijn vaders dood kunnen tellen. Als Xerxes 10 jaar samen met zijn vader en 11 jaar alleen heeft geregeerd, zouden sommige bronnen hem een heerschappij van 21 jaar kunnen toeschrijven, andere daarentegen 11 jaar.

Er zijn concrete bewijzen voor een mederegentschap van Xerxes met zijn vader Darius. De Griekse geschiedschrijver Herodotus (Historiën, VII, 3, vertaald door dr. Onno Damsté) zegt: „Dareios [Darius] kwam tot het inzicht, dat hij [Xerxes] gelijk had en wees hem als koning aan. Ik geloof, dat ook zonder die raad Xerxès wel koning geworden zou zijn.” Hieruit blijkt dat Xerxes tijdens de regering van zijn vader Darius tot koning werd gemaakt.

Bewijsmateriaal uit Perzische bronnen. Een mederegentschap van Xerxes met Darius blijkt vooral uit Perzische bas-reliëfs die aan het licht zijn gekomen. In Persepolis zijn verschillende bas-reliëfs gevonden waarop Xerxes wordt afgebeeld als staande achter de troon van zijn vader, gehuld in dezelfde kleding als zijn vader en met zijn hoofd op gelijke hoogte. Dit is ongewoon, aangezien normaal gesproken het hoofd van de koning hoger dan dat van alle anderen is. In A New Inscription of Xerxes From Persepolis (door Ernst E. Herzfeld, 1932) wordt opgemerkt dat zowel inscripties als bouwwerken die in Persepolis zijn gevonden, op een mederegentschap van Xerxes met zijn vader Darius duiden. Op bladzijde 8 van zijn werk schreef Herzfeld: „Het bijzondere karakter van Xerxes’ inscripties in Persepolis, waarvan de meeste geen onderscheid maken tussen zijn eigen activiteit en die van zijn vader, en de al net zo bijzondere relatie die er bestaat tussen hun gebouwen, die men noch aan Darius noch aan Xerxes persoonlijk kan toeschrijven, hebben altijd op een soort mederegentschap van Xerxes geduid. Bovendien wordt die relatie door twee sculpturen in Persepolis geïllustreerd.” Met betrekking tot een van deze sculpturen vermeldde Herzfeld: „Darius wordt afgebeeld met alle koninklijke attributen, tronend op een hoog en van een baldakijn voorzien platform dat gedragen wordt door vertegenwoordigers van de verschillende aan zijn rijk onderworpen volken. Op het reliëf staat Xerxes achter hem — in werkelijkheid rechts van hem — met dezelfde koninklijke attributen, en zijn linkerhand rust op de hoge achterkant van de troon. Dit gebaar verraadt duidelijk meer dan louter opvolging; het duidt op mederegentschap.”

Over de datering van de reliëfs waarop Darius en Xerxes aldus worden afgebeeld, zegt Ann Farkas in Achaemenid Sculpture (Istanbul, 1974, blz. 53) dat „de reliëfs wellicht in de Schatkamer zijn geïnstalleerd tijdens de bouw van de eerste uitbreiding, 494/493–492/491 v.Chr.; dit zou beslist de geschiktste tijd zijn geweest om zulke onhandelbare steenplaten te verplaatsen. Maar ongeacht wanneer ze naar de Schatkamer werden overgebracht, het is mogelijk dat de sculpturen in de jaren ’90 van de vijfde eeuw v.Chr. werden gebeeldhouwd.”

Bewijsmateriaal uit Babylonische bronnen. Er zijn in Babylon bewijzen gevonden die aantonen dat Xerxes in de jaren ’90 van de vijfde eeuw v.G.T. een mederegentschap met zijn vader begon. Bij opgravingen op die plaats is een paleis van Xerxes blootgelegd dat in 496 v.G.T. werd voltooid. Hierover schreef A. T. Olmstead in History of the Persian Empire (blz. 215): „Wij komen te weten dat er op 23 oktober 498 in Babylon gebouwd werd aan het huis van de zoon van de koning [d.w.z. van Darius’ zoon, Xerxes]; ongetwijfeld is dit het Dariuspaleis in het middengedeelte dat wij al beschreven hebben. Twee jaar later [in 496 v.G.T.] wordt er in een zakelijk document uit het nabijgelegen Borsippa melding van gemaakt dat het ’nieuwe paleis’ reeds voltooid is.”

Ook twee ongewone kleitabletten zouden kunnen getuigen van het mederegentschap van Xerxes met Darius. Een is een zakelijk stuk over het huren van een gebouw in het troonsbestijgingsjaar van Xerxes. Het tablet is gedateerd in de eerste maand van het jaar, Nisan (A Catalogue of the Late Babylonian Tablets in the Bodleian Library, Oxford, door R. Campbell Thompson, Londen, 1927, blz. 13, tablet met de aanduiding A. 124). Het andere tablet draagt de datum „de maand Ab (?), Xerxes’ troonsbestijgingsjaar”. Het is opmerkelijk dat dit laatstgenoemde tablet Xerxes niet de titel „koning van Babylon, koning der landen” toekent, wat in die tijd gebruikelijk was. — Neubabylonische Rechts- und Verwaltungsurkunden übersetzt und erläutert, door M. San Nicolò en A. Ungnad, Leipzig, 1934, Vol. I, deel 4, blz. 544, tablet nr. 634, met de aanduiding VAT 4397.

Deze twee tabletten zijn raadselachtig. Gewoonlijk begint het troonsbestijgingsjaar van een koning na de dood van zijn voorganger. Er zijn echter bewijzen dat Xerxes’ voorganger (Darius) tot de zevende maand van zijn laatste jaar heeft geleefd, terwijl deze twee documenten uit het troonsbestijgingsjaar van Xerxes gedateerd zijn op een tijdstip vóór de zevende maand (het ene noemt de eerste maand, het andere de vijfde). Deze documenten hebben derhalve geen betrekking op een troonsbestijgingsperiode van Xerxes ná de dood van zijn vader maar duiden op een troonsbestijgingsjaar tijdens zijn mederegentschap met Darius. Als dat troonsbestijgingsjaar 496 v.G.T. was, toen in Babylon het paleis voor Xerxes werd voltooid, zou zijn 1ste jaar als mederegent zijn begonnen in de maand Nisan van het volgende jaar, 495 v.G.T., en zou zijn 21ste en laatste jaar zijn begonnen in 475 v.G.T. In dat geval omvatte Xerxes’ regeringstijd 10 jaar van mederegentschap met Darius (van 496 tot 486 v.G.T.) en 11 jaar waarin hij alleen het koningschap uitoefende (van 486 tot 475 v.G.T.).

Aan de andere kant zijn historici het er unaniem over eens dat het 1ste regeringsjaar van Darius II in de lente van 423 v.G.T. begon. Een Babylonisch tablet geeft te kennen dat Darius II in zijn troonsbestijgingsjaar reeds vanaf de 4de dag van de 11de maand, dat wil zeggen vanaf 13 februari 423 v.G.T., op de troon zat (Babylonian Chronology, 626 B.C.–A.D. 75, door R. Parker en W. H. Dubberstein, 1971, blz. 18). Twee tabletten tonen echter aan dat Artaxerxes nog regeerde na de 4de dag van de 11de maand van zijn 41ste jaar. Een draagt de datum van de 17de dag van de 11de maand van zijn 41ste jaar (blz. 18). Het andere is gedateerd in de 12de maand van zijn 41ste jaar (Old Testament and Semitic Studies, onder redactie van Harper, Brown en Moore, 1908, Deel 1, blz. 304, tablet nr. 12, aangeduid als CBM, 5505). Artaxerxes werd derhalve niet in zijn 41ste regeringsjaar opgevolgd, maar heeft nog dat hele jaar geregeerd. Hieruit blijkt dat Artaxerxes meer dan 41 jaar geregeerd moet hebben en dat zijn 1ste regeringsjaar dus niet vanaf 464 v.G.T. geteld dient te worden.

Een bewijs dat Artaxerxes Longimanus nog na zijn 41ste jaar regeerde, wordt aangetroffen in een zakelijk document uit Borsippa dat gedateerd is in het 50ste jaar van Artaxerxes (Catalogue of the Babylonian Tablets in the British Museum, Deel VII: Tabletten uit Sippar 2, door E. Leichty en A. K. Grayson, 1987, blz. 153; tablet aangeduid als B. M. 65494). Een van de tabletten brengt het einde van Artaxerxes’ regering met het begin van de regering van Darius II in verband en geeft de volgende tijdaanduiding: „51ste jaar, troonsbestijgingsjaar, 12de maand, dag 20, Darius, koning der landen” (The Babylonian Expedition of the University of Pennsylvania, Series A: Cuneiform Texts, Vol. VIII, Deel I, door Albert T. Clay, 1908, blz. 34, 83 en Plaat 57, Tablet nr. 127, aangeduid als CBM 12803). Aangezien 423 v.G.T. het 1ste regeringsjaar van Darius II was, betekent dit dat 424 v.G.T. het 51ste jaar van Artaxerxes was en 474 v.G.T. zijn 1ste regeringsjaar.

Getuigenissen uit Griekse, Perzische en Babylonische bronnen tonen derhalve unaniem aan dat 475 v.G.T. Artaxerxes’ troonsbestijgingsjaar was en 474 v.G.T. zijn 1ste regeringsjaar. Dat brengt het 20ste jaar van Artaxerxes, toen de 70 weken uit Daniël 9:24 begonnen te tellen, op 455 v.G.T. Rekent men op grond van Daniël 9:25 vanaf 455 v.G.T. 69 jaarweken (483 jaar) verder, dan komt men uit in een betekenisvol jaar, het jaar waarin Messias de Leider verscheen.

Vanaf 455 v.G.T. tot 1 G.T. zijn 455 volle jaren. Telt men de overige 28 jaar (om 483 jaar vol te maken) daarbij op, dan komt men uit in 29 G.T., precies het jaar waarin Jezus van Nazareth in water werd gedoopt, met heilige geest werd gezalfd en zijn openbare bediening als Messias, of Christus, begon. — Lu 3:1, 2, 21, 22.

Tot de val en de verdeling van het rijk. Over de opvolgers van Artaxerxes Longimanus op de Perzische troon verschaft Diodorus Siculus de volgende inlichtingen: „In Azië stierf koning Xerxes na een regering van één jaar, of, zoals sommigen berichten, van twee maanden; en zijn broer Sogdianus volgde hem op en regeerde zeven maanden. Hij werd door Darius vermoord, die negentien jaar regeerde” (Diodorus of Sicily, XII, 71, 1). Oorspronkelijk heette deze Darius (bekend als Darius II) Ochus, maar hij nam de naam Darius aan zodra hij koning werd. Hij schijnt de in Nehemia 12:22 genoemde „Darius” te zijn.

Na Darius II kwam Artaxerxes II (Mnemon genaamd) op de troon. Gedurende zijn regering kwam Egypte in opstand en verslechterden de betrekkingen met Griekenland. Op zijn regering (404–359 v.G.T.) volgde die van zijn zoon Artaxerxes III (ook Ochus [Ochos] genoemd), die ongeveer 21 jaar (358–338 v.G.T.) geregeerd zou hebben en naar verluidt de bloeddorstigste van alle Perzische heersers is geweest. Zijn belangrijkste wapenfeit was de herovering van Egypte. Geschiedkundigen schrijven vervolgens een tweejarige heerschappij aan Arses toe en een vijfjarige aan Darius III (Codomannus), gedurende wiens regering Philippus van Macedonië werd vermoord (336 v.G.T.) en door zijn zoon Alexander werd opgevolgd. In 334 v.G.T. begon Alexander zijn aanval op het Perzische Rijk. Hij versloeg de Perzische strijdkrachten eerst aan de Granicus in de NW-hoek van Klein-Azië en daarna bij Issus in de tegenovergestelde hoek van Klein-Azië (333 v.G.T.). Nadat de Grieken Fenicië en Egypte hadden veroverd, verpletterden zij ten slotte in 331 v.G.T. de laatste stelling van de Perzen bij Gaugamela en daarmee kwam er een eind aan het Perzische Rijk.

Na Alexanders dood en de daaropvolgende verdeling van het rijk kreeg Seleucus Nicator de heerschappij over het grootste deel van de Aziatische gebieden met Perzië als middelpunt. De destijds beginnende heerschappij van de koningen uit de Seleucidendynastie bleef tot 64 v.G.T. bestaan. Seleucus Nicator schijnt de koning te zijn geweest die als eerste de in Daniëls profetie voorzegde rol van de „koning van het noorden” vervulde en strijd voerde tegen de over Egypte heersende dynastie van de Ptolemaeën, die aanvankelijk blijkbaar de rol van de symbolische „koning van het zuiden” vervulde. — Da 11:4-6.

De Seleucidische koningen moesten zich vanwege de invallen van de Parthen (die in de 3de en 2de eeuw v.G.T. het gebied van Perzië veroverden) in het westelijke deel van hun rijk terugtrekken. De Parthen werden in de 3de eeuw G.T. door de Sassaniden verslagen, waarna laatstgenoemden heerschappij bleven uitoefenen totdat zij in de 7de eeuw door de Arabieren werden onderworpen.

Volgens de profetie van Ezechiël (27:10) bevonden zich onder de krijgslieden die in de strijdmacht van de rijke stad Tyrus dienden en tot haar pracht bijdroegen, ook Perzen. Perzië wordt verder vermeld als een van de natiën behorend tot de horden die onder leiding van de symbolische „Gog van het land Magog” tegen Jehovah’s verbondsvolk optrekken. — Ez 38:2, 4, 5, 8, 9.