Pijn, smart
Een gewaarwording van lichamelijk ongemak, hetzij in lichte of ernstige mate; ook intens psychisch of emotioneel leed.
Door de moeizame bewerking van de vervloekte aardbodem (Ge 3:17-19; 5:29), door krenkende woorden (Sp 15:1), door de ondankbaarheid van anderen jegens wie men goedgedaan heeft (Ro 9:2), alsook door ziekte en andere tegenslagen (Job 2:13; 16:6) hebben mensen psychische, emotionele en lichamelijke pijn of smart ervaren. Beangstigende of vrees aanjagende situaties, hetzij echt of ingebeeld, hebben eveneens pijn of smart veroorzaakt. — Ps 55:3, 4; Jes 21:1-3; Jer 4:19, 20; Ez 30:4, 9; zie ook BARENSWEEËN.
’Geen pijn meer’. Hoe onaangenaam de gewaarwording van lichamelijke pijn ook is, ze dient een nuttig doel door ons te waarschuwen voor het gevaar lichamelijke schade op te lopen en ons aldus in staat te stellen maatregelen te nemen om ons voor ernstig letsel te behoeden. De vervulling van Gods belofte dat er ’geen pijn meer zal zijn’ (Opb 21:4), kan dus niet betekenen dat mensen ongevoelig zouden worden voor pijn of geen pijn meer kunnen hebben. Het betekent veeleer dat er geen door zonde en onvolmaaktheid teweeggebrachte psychische, emotionele en lichamelijke pijn meer zal zijn (Ro 8:21, 22), daar de oorzaken ervan (zoals ziekte en dood) weggenomen zullen zijn. Dat lichamelijke volmaaktheid op zich nog niet betekent dat men absoluut ongevoelig voor pijn is, wordt gestaafd door het feit dat zelfs de volmaakte mens Jezus lichamelijke en emotionele pijn leed in verband met zijn dood en de onverschilligheid van degenen die hij gediend had (Mt 26:37; Lu 19:41). Er was zelfs voorzegd dat hij „een man bestemd voor smarten” zou zijn (Jes 53:3). Daar Jezus degenen genas die „door velerlei kwalen en pijnen gekweld werden” (Mt 4:24), droeg hij de smarten van anderen. — Jes 53:4.
Figuurlijk gebruik. In de Schrift wordt vaak in figuurlijke zin over pijn of smart gesproken. Afhankelijk van de context kan daarmee gedoeld worden op hard werk (Sp 5:10) of op een gezonde vrees en een ontzag inboezemende achting voor Jehovah God (1Kr 16:30; Ps 96:9; 114:7). Over wateren, bergen en de aarde wordt gezegd dat ze, wanneer ze in een staat van beroering zijn, van pijn ineenkrimpen (Ps 77:16; 97:4; Jer 51:29; Hab 3:10). In Jehovah’s ogen was de smart die het ontrouwe Juda leed, ongeneeslijk, een voorbode van de dood. — Jer 30:15.
Smarten kunnen ook op een benauwende omstandigheid duiden. Met betrekking tot Jezus Christus zei de apostel Petrus: „God heeft hem opgewekt door de smarten van de dood te ontbinden, want het was niet mogelijk dat hij daardoor blijvend werd vastgehouden” (Han 2:24). Hoewel de doden zich van niets bewust zijn, is de dood een bittere en benauwende omstandigheid, zowel door de pijn die er vaak aan voorafgaat als door het feit dat de dood een verlammende greep op iemand heeft en hem van alle activiteit en vrijheid berooft. — Vgl. Ps 116:3.