Pison
(Pi̱son) [misschien: Rijkelijk verstrooid].
Een van de vier rivieren waarin de „rivier die van Eden uitging”, zich vertakte. De Pison omstroomde het gehele land Havila, een land waarvan gezegd werd dat daar goud, bdelliumhars en onyxsteen vandaan kwam (Ge 2:10-12). De identificatie van de Pison berust slechts op gissingen die variëren van bepaalde rivieren in Oost-Turkije tot zelfs de Ganges in India toe.
Onder het trefwoord EDEN nr. 1 is de mogelijkheid genoemd dat de wereldomvattende vloed de bewijzen heeft weggevaagd die ons thans in staat zouden kunnen stellen de Pison en de Gihon met zekerheid te identificeren. Dit sluit natuurlijk de mogelijkheid niet uit dat deze rivieren in de dagen van Mozes, toen het boek Genesis werd opgetekend, nog bestonden en bekend waren. Wanneer hij melding maakt van het „land Havila” betekent dit waarschijnlijk niet dat men dit gebied vóór de Vloed zo noemde; hetzelfde kan van het „land Kusch” worden gezegd (Ge 2:13). Veeleer gaat het bij de door Mozes vermelde landen kennelijk om gebieden die na de Vloed zo werden genoemd en in zijn dagen als welbekende geografische oriëntatiepunten dienden. Afgezien van de eventuele veranderingen die de Vloed met zich bracht, moet ook de mogelijkheid in aanmerking worden genomen dat aardbevingen de loop van rivieren hebben veranderd of delen ervan hebben doen verdwijnen. Iets dergelijks kan zich na de Vloed hebben voorgedaan; Oost-Turkije, waar Eden waarschijnlijk lag, bevindt zich in een aardbevingsgordel. — Zie HAVILA nr. 1.