Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Plethi

Plethi

(Ple̱thi).

Loyale strijders van koning David; zij worden steeds samen met de Krethi genoemd. Toen David wegens Absaloms opstand (die door een groot deel van het leger ondersteund werd) uit Jeruzalem vluchtte, trokken de Plethi met David de Kidron over (2Sa 15:18, 23). Zij hielpen ook mee de opstand van Seba neer te slaan (2Sa 20:7), en later steunden zij Salomo, die door David als zijn opvolger was uitgekozen, in plaats van partij te kiezen voor Adonia, zoals Joab deed (1Kon 1:38, 44). De Krethi en de Plethi behoorden niet tot de reguliere troepen, maar vormden een afzonderlijke afdeling in dienst van koning David, want van Joab wordt gezegd dat hij over het leger ging, maar de Krethi en de Plethi stonden los daarvan onder bevel van Benaja (2Sa 8:18; 20:23; 1Kr 18:17). Aangezien er noch voor noch na de regering van David gewag wordt gemaakt van de Plethi, kan men concluderen dat zij zijn persoonlijke dienaren waren en niet een permanente legerafdeling in dienst van de koning vormden. — Vgl. 2Sa 8:18 met 23:22, 23.

Aangezien de identiteit van de Plethi niet definitief kan worden vastgesteld, zijn er talrijke hypothesen geopperd. De twee voornaamste opvattingen worden hier genoemd: (1) Wegens de grote overeenkomst die er in het Hebreeuws tussen de namen Plethi en Filistijnen bestaat (aan פלתי [Plethi] hoeft maar één letter toegevoegd te worden om פלשתי [Filistijnen] te krijgen), denken sommigen dat zij een gemeenschappelijke oorsprong hadden, of dat de Plethi misschien een tak van de Filistijnen waren. Hoewel sommigen bezwaar maken tegen de gedachte dat Filistijnen deel uitmaakten van Davids persoonlijke lijfwacht, moet deze mogelijkheid niet helemaal buiten beschouwing worden gelaten. (2) Anderzijds is het mogelijk dat de namen Krethi en Plethi termen zijn ter aanduiding van taken of dienstposities in Davids lijfwacht, waarbij de Krethi als scherprechters en de Plethi als hardlopers dienden. Van zo’n afdeling hardlopers wordt gewag gemaakt tijdens de regering van Saul en latere koningen (1Sa 22:17; 2Kon 11:4; 2Kr 30:6). Laatstgenoemde zienswijze is echter minder wijdverbreid dan de eerste.