Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Pnuël

Pnuël

(Pnu̱ël) [Aangezicht van God].

1. „Vader van Gedor” uit de stam Juda (1Kr 4:1, 4). Aangezien Gedor als de naam van een stad in Juda voorkomt, kan Pnuël haar stichter of de voorvader van haar inwoners geweest zijn.

2. Een in Jeruzalem woonachtig familiehoofd van de stam Benjamin; zoon van Sasak. — 1Kr 8:1, 25, 28.

3. Een stad ten Z van de Jabbok. In de tijd van de rechters vroeg Gideon de mannen van Pnuël om voedsel, opdat zijn strijdkrachten de achtervolging van de koningen van Midian zouden kunnen voortzetten, maar de mannen van Pnuël weigerden hieraan gehoor te geven, om welke reden Gideon later hun toren afbrak en alle mannen van de stad doodde (Re 8:4-9, 17). Over Pnuël wordt verder niets vermeld totdat koning Jerobeam I de stad opnieuw „bouwde”, of haar op zijn minst versterkte. — 1Kon 12:25.

Pnuël wordt gewoonlijk geïdentificeerd met Tulul edh-Dhahab esh-Sherqiyeh, dat ongeveer 6 km ten O van Sukkoth en in de buurt van de Jabbok ligt, zo’n 14 km ten NO van het punt waar de Jabbok in de Jordaan uitmondt. Er zijn aanwijzingen dat Pnuël zwaar versterkt was en vanwege zijn strategisch gunstige ligging de toegang tot het ravijn van de Jabbok, dat westwaarts naar de Jordaan voerde, kon beheersen. — Zie PNIËL.