Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Pontus

Pontus

(Po̱ntus) [Zee].

Een gebied in het N van Klein-Azië dat zich uitstrekte langs de Pontus Euxinus (zoals de Zwarte Zee soms genoemd werd). De naam werd in voorchristelijke tijden kennelijk gebruikt om dat deel in het N van Klein-Azië aan te duiden dat aan de Pontus Euxinus grensde. Pontus strekte zich van de benedenloop van de Halys in het W (dicht bij Bithynië) oostwaarts langs de kust uit tot aan de ZO-grens van de zee. Langs de vruchtbare kust is het klimaat in de zomer warm en in de winter zacht. Het binnenland vormt de NO-hoek van de centrale hoogvlakte, die wordt doorsneden door veel rivierdalen, waar graan werd verbouwd. De berghellingen waren bebost en leverden hout voor de scheepsbouw. Langs de kust was de invloed van Griekse kolonies merkbaar, terwijl de bewoners van het binnenland nauwe betrekkingen onderhielden met Armenië in het O.

Nadat Pontus een tijdlang onder Perzische invloed had gestaan, werd in de 4de eeuw v.G.T. het zelfstandige koninkrijk Pontus gesticht. Er was een reeks van koningen met de naam Mithradates, en er ontwikkelden zich nauwe banden met Rome. Maar Mithradates VI Eupator tartte de macht van Rome en breidde zijn koninkrijk in grote mate uit. Na een aantal oorlogen werd hij omstreeks 66 v.G.T. door de Romeinen onder Pompejus verslagen. Een groot deel van Pontus werd daarop met het in het W gelegen Bithynië tot de provincie Bithynië en Pontus verenigd. Maar het oostelijke deel werd toegevoegd aan de provincie Galatië (Galatisch Pontus). Later kreeg Polemo iets van dit oostelijke deel (ca. 36 v.G.T.), zodat het toen tot het Rijk van Polemo behoorde (KAART: Deel 1, blz. 180). Bijgevolg had in de 1ste eeuw G.T. de term „Pontus” betrekking op hetzij het hele geografische gebied langs de kust of op het gedeelte dat de gecombineerde provincie Bithynië en Pontus omvatte, of zelfs op het oostelijke deel, dat tot Galatië en het Rijk van Polemo was gaan behoren.

De eerste-eeuwse joodse schrijver Philo zei dat de joden zich in alle delen van Pontus verspreid hadden. Met Pinksteren 33 G.T. bevonden zich joden uit Pontus in Jeruzalem (Han 2:9). Het kan zijn dat enkele van deze joden uit Pontus die Petrus’ toespraak hoorden, christenen werden en naar hun eigen gebied terugkeerden. Ongeveer dertig jaar later richtte Petrus zijn eerste canonieke brief (ca. 62–64 G.T.) aan „de tijdelijke inwoners die verstrooid zijn in Pontus” en in andere streken van Klein-Azië (1Pe 1:1). Uit het feit dat hij melding maakte van „oudere mannen” die de kudde moesten weiden, valt op te maken dat er in Pontus waarschijnlijk christelijke gemeenten waren (1Pe 5:1, 2). De jood Aquila, van geboorte uit Pontus, reisde naar Rome en vervolgens naar Korinthe, waar hij de apostel Paulus ontmoette. — Han 18:1, 2.