Prei
[Hebr.: cha·tsirʹ].
Een van de voedingsmiddelen waarnaar de gemengde schare en de Israëlieten in de wildernis verlangden (Nu 11:4, 5). Het in deze tekst met „prei” weergegeven Hebreeuwse woord cha·tsirʹ is mogelijk van hetzelfde grondwoord afkomstig als het identieke Hebreeuwse woord dat met „groen gras” wordt vertaald (Jes 40:7, 8). Dit voedingsmiddel wordt genoemd in combinatie met uien en knoflook, typische voedingsgewassen die veel overeenkomst vertonen met prei, waaruit blijkt dat er een bepaalde groente, en niet zo maar gras in het algemeen, bedoeld wordt. Prei is in Egypte bovendien van oudsher zeer geliefd en wordt daar evenals in Palestina nog steeds veel gegeten.
Prei (Allium porrum) heeft veel weg van de ui, maar onderscheidt zich daarvan door haar zachtere smaak, haar smalle, cilindrische vorm en haar sappige, grasachtige bladeren, die ongeveer 2,5 cm breed zijn. De bloemstengel, die in een groot, bolrond scherm van dicht opeenstaande bloemen eindigt, kan een hoogte van ongeveer 60 cm bereiken. De bol en de bladeren van deze tweejarige plant worden als groente gekookt en als toekruid gebruikt; men eet ze ook rauw.