Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Psalmen, Het boek der

Psalmen, Het boek der

Een boek dat schijnbaar uit vijf verzamelingen van heilige liederen bestaat — (1) Ps 1–41; (2) 42–72; (3) 73–89; (4) 90–106; (5) 107–150 — terwijl elke verzameling eindigt met een tot Jehovah gerichte zegenwens. In de oudheid waren de psalmen kennelijk in dezelfde volgorde gerangschikt en precies zo genummerd als thans. Wat bijvoorbeeld nu „de tweede psalm” wordt genoemd, werd in de 1ste eeuw G.T. ook zo aangeduid. — Han 13:33.

Stijl. De dichtvorm van het boek der Psalmen is het parallellisme, waarbij gebruik gemaakt wordt van parallelle gedachten of uitdrukkingen. (Zie HEBREEUWS [Hebreeuwse poëzie].) Kenmerkend zijn de acrostische of alfabetische psalmen (Ps 9, 10, 25, 34, 37, 111, 112, 119, 145). In deze psalmen begint het eerste vers, of elk vers van de eerste strofe, met de Hebreeuwse letter ʼaʹlef, het volgende vers (de volgende verzen) met bēth, en zo verder door het hele of bijna het hele Hebreeuwse alfabet heen. Deze rangschikking kan als geheugensteun hebben gediend. Zie voor de in het boek der Psalmen gebruikte terminologie de trefwoorden ALAMOTH; GITTITH; HIGGAJON; MAHALATH (II); MASKIL; MIKTAM; MOETH-LABBEN; NECHILOTH; OPGANGEN; SELA (II); SJEMINITH.

Opschriften. De kopjes of opschriften aan het begin van veel psalmen identificeren de schrijver, verstrekken achtergrondgegevens, verschaffen muzikale aanwijzingen of duiden op het gebruik of het doel van de psalm. (Zie de opschriften van Ps 3, 4, 5, 6, 7, 30, 38, 60, 92, 102.) Soms verschaffen de opschriften de benodigde informatie aan de hand waarvan men andere schriftplaatsen kan vinden die een bepaalde psalm duidelijker belichten. (Vgl. Ps 51 met 2Sa 11:2-15; 12:1-14.) Aangezien andere poëtische gedeelten van de bijbel vaak op overeenkomstige wijze worden ingeleid (Ex 15:1; De 31:30; 33:1; Re 5:1; vgl. 2Sa 22:1 met het opschrift van Ps 18), vermoedt men dat de opschriften hetzij afkomstig zijn van degenen die de psalmen geschreven hebben of van degenen die ze verzameld hebben. Deze conclusie wordt ondersteund door het feit dat reeds in de tijd dat de Dode-Zeerol van het boek der Psalmen geschreven werd (gedateerd tussen 30 en 50 G.T.) de opschriften een onderdeel van de hoofdtekst vormden.

Schrijvers. Van de 150 psalmen worden er volgens de opschriften 73 aan David toegeschreven, 11 aan de zonen van Korach (één opschrift [van Ps 88] noemt ook Heman), 12 aan Asaf (klaarblijkelijk wordt het huis van Asaf bedoeld; zie ASAF nr. 1), één aan Mozes, één aan Salomo en één aan Ethan, de Ezrahiet. Bovendien staat boven Psalm 72 „betreffende Salomo”; deze psalm werd kennelijk door David geschreven. (Zie Ps 72:20.) Uit Handelingen 4:25 en Hebreeën 4:7 blijkt dat Psalm 2 en Psalm 95 door David werden geschreven. Psalm 10 schijnt de voortzetting te zijn van Psalm 9, Psalm 43 van Psalm 42, Psalm 71 van Psalm 70 en Psalm 91 van Psalm 90. Derhalve kunnen Psalm 10 en Psalm 71 aan David worden toegeschreven, Psalm 43 aan de zonen van Korach en Psalm 91 aan Mozes. Er zijn aanwijzingen dat Psalm 119 mogelijk door de jonge Hizkia werd geschreven toen hij nog geen koning was. (Neem nota van Ps 119:9, 10, 23, 46, 99, 100.) Er blijven dus ruim 40 psalmen over waarvan de schrijver niet genoemd of aangeduid wordt.

Met het schrijven van de afzonderlijke psalmen is een periode van ongeveer 1000 jaar gemoeid geweest, vanaf de tijd van Mozes tot na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap. — Ps 90, Ops.; 126:1, 2; 137:1, 8.

Samenstelling. Aangezien David veel van de psalmen heeft gecomponeerd en de levitische musici in 24 dienstgroepen heeft georganiseerd, kan men redelijkerwijs concluderen dat hij een begin heeft gemaakt met het verzamelen van deze liederen voor gebruik in het heiligdom (2Sa 23:1; 1Kr 25:1-31; 2Kr 29:25-30). Daarna moeten er andere verzamelingen zijn gemaakt, zoals opgemaakt kan worden uit de herhaling die in het boek aangetroffen wordt. (Vgl. Ps 14 met 53; 40:13-17 met 70; 57:7-11 met 108:1-5.) Talloze geleerden geloven dat Ezra degene was die het boek der Psalmen in zijn uiteindelijke vorm heeft bijeengebracht.

Er zijn aanwijzingen dat de inhoud van het boek der Psalmen op een vroeg tijdstip vaststond. De rangschikking en de inhoud van het boek in de Griekse Septuaginta komen in grote lijnen overeen met de Hebreeuwse tekst. Bijgevolg moet het boek der Psalmen logischerwijs in de 3de eeuw v.G.T., toen er met het werk aan deze Griekse vertaling werd begonnen, voltooid zijn. Een fragment van de Hebreeuwse tekst uit het begin van de tweede helft van de 1ste eeuw G.T. bevat Psalm 150:1-6, en direct daarna volgt een onbeschreven kolom. Hieruit valt schijnbaar op te maken dat in dit oude Hebreeuwse handschrift het boek der Psalmen daar eindigde en derhalve ook met de masoretische tekst overeenkwam.

Nauwkeurige bewaring van de tekst. De Dode-Zeerol van het boek der Psalmen bewijst dat de Hebreeuwse tekst nauwkeurig bewaard is gebleven. Ofschoon de rol ongeveer 900 jaar ouder is dan de algemeen aanvaarde masoretische tekst, komt de inhoud van deze rol (41 canonieke psalmen, waarvan enkele geheel en andere gedeeltelijk bewaard zijn gebleven) in grote lijnen overeen met de tekst waarop de meeste vertalingen gebaseerd zijn. Professor J. A. Sanders zei hierover: „De meeste van [de varianten] zijn orthografisch en alleen van belang voor geleerden die geïnteresseerd zijn in aanwijzingen betreffende de uitspraak van het Hebreeuws in de oudheid en dergelijke zaken. . . . Bij enkele varianten stelt men direct vast dat het tekstverbeteringen zijn, vooral bij de varianten die een duidelijker Hebreeuwse tekst bieden maar weinig of geen verschil opleveren in vertaling of uitleg.” — The Dead Sea Psalms Scroll, 1967, blz. 15.

Door God geïnspireerd. Er bestaat geen enkele twijfel over dat het boek der Psalmen tot het geïnspireerde Woord van God behoort. Het is volledig in harmonie met de rest van de Schrift. Op andere plaatsen in de bijbel vindt men vaak vergelijkbare gedachten. (Vgl. Ps 1 met Jer 17:5-8; Ps 49:12 met Pr 3:19 en 2Pe 2:12; Ps 49:17 met Lu 12:20, 21.) In de christelijke Griekse Geschriften zijn ook veel aanhalingen uit de Psalmen te vinden. — Ps 5:9 (Ro 3:13); 8:6 (1Kor 15:27; Ef 1:22); 10:7 (Ro 3:14); 14:1-3; 53:1-3 (Ro 3:10-12); 19:4 (Ro 10:18); 24:1 (1Kor 10:26); 32:1, 2 (Ro 4:7, 8); 36:1 (Ro 3:18); 44:22 (Ro 8:36); 50:14 (Mt 5:33); 51:4 (Ro 3:4); 56:4, 11; 118:6 (Heb 13:6); 62:12 (Ro 2:6); 69:22, 23 (Ro 11:9, 10); 78:24 (Jo 6:31); 94:11 (1Kor 3:20); 95:7-11 (Heb 3:7-11, 15; 4:3-7); 102:25-27 (Heb 1:10-12); 104:4 (Heb 1:7); 112:9 (2Kor 9:9); 116:10 (2Kor 4:13); 144:3 (Heb 2:6), en andere.

Met betrekking tot zichzelf schreef David: „De geest van Jehovah was het die door mij heeft gesproken, en zijn woord was op mijn tong” (2Sa 23:2). De apostel Petrus (Han 1:15, 16), de schrijver van de brief aan de Hebreeën (Heb 3:7, 8; 4:7) en andere eerste-eeuwse christenen (Han 4:23-25) bevestigen dat David geïnspireerd was. Doch het getuigenis van de Zoon van God is het treffendst (Lu 20:41-44). Na zijn opstanding zei hij tot zijn discipelen: „Dit zijn mijn woorden die ik tot u sprak toen ik nog bij u was, dat alle dingen die in de wet van Mozes en in de Profeten en de Psalmen [het eerste boek van de Hagiografen of Heilige Geschriften, hier gebruikt om naar dit hele deel te verwijzen] over mij geschreven staan, vervuld moesten worden.” — Lu 24:44.

Ervaringen en activiteiten van de Messias voorzegd. Een onderzoek van de christelijke Griekse Geschriften onthult dat er in de Psalmen veel was voorzegd over de activiteiten en ervaringen van de Messias, zoals uit de volgende voorbeelden zal blijken.

Toen Jezus zich voor de doop aanbood, bracht hij daarmee tot uitdrukking dat hij was gekomen om in verband met het offer van zijn eigen ’toebereide’ lichaam en met betrekking tot het wegdoen van de dierenoffers die volgens de Wet werden gebracht, de „wil” van zijn Vader te doen, zoals in Psalm 40:6-8 geschreven stond (Heb 10:5-10). Jehovah aanvaardde Jezus toen hij zich aan hem aanbood, stortte zijn geest op hem uit en erkende hem als zijn Zoon, zoals in Psalm 2:7 was voorzegd (Mr 1:9-11; Heb 1:5; 5:5). Ook was Jezus als mens, zoals in Psalm 8:4-6 was voorzegd, „een weinig lager dan engelen”. — Heb 2:6-8.

Tijdens zijn bediening bracht hij discipelen bijeen en leidde hen op. Zoals in Psalm 22:22 geschreven stond, schaamde hij zich er niet voor hen zijn „broeders” te noemen (Heb 2:11, 12; vgl. Mt 12:46-50; Jo 20:17). In overeenstemming met wat in de Psalmen was voorzegd, sprak Jezus met gebruikmaking van illustraties (Ps 78:2; Mt 13:35), legde ijver voor Jehovah’s huis aan de dag door de kooplieden eruit te verdrijven en behaagde zichzelf niet (Ps 69:9; Jo 2:13-17; Ro 15:3). Toch werd hij zonder reden gehaat (Ps 35:19; 69:4; Jo 15:25). De bediening van Christus Jezus ten behoeve van de besneden joden diende ter bevestiging van de beloften die aan hun voorvaders waren gedaan, en later werden mensen uit de natiën ertoe bewogen Jehovah te verheerlijken en te loven. Ook dit was voorzegd. — Ps 18:49; 117:1; Ro 15:9, 11.

Bij Jezus’ intocht in Jeruzalem op een ezelsveulen verwelkomden de scharen hem met de woorden uit Psalm 118:26 (Mt 21:9). Toen de overpriesters en schriftgeleerden bezwaren maakten tegen datgene wat de jongens in de tempel uitriepen ter erkenning van Jezus als „de Zoon van David”, bracht Jezus de religieuze tegenstanders tot zwijgen door Psalm 8:2 aan te halen. — Mt 21:15, 16.

Het boek der Psalmen gaf te kennen dat Jezus verraden zou worden door een intieme metgezel (Ps 41:9; Jo 13:18) die, zoals was voorzegd, door iemand anders vervangen zou worden (Ps 69:25; 109:8; Han 1:20). Er was zelfs voorzegd dat regeerders (Herodes en Pontius Pilatus) te zamen met mensen der natiën (zoals de Romeinse soldaten) en met volken van Israël zich tegen Jezus zouden opstellen (Ps 2:1, 2; Han 4:24-28) en dat joodse religieuze bouwlieden hem zouden verwerpen (Ps 118:22, 23; Mt 21:42; Mr 12:10, 11; Han 4:11). En valse getuigen stonden tegen hem op, zoals in Psalm 27:12 was voorzegd. — Mt 26:59-61.

Nadat Jezus was aangekomen op de plaats waar hij aan de paal zou worden genageld, werd hem wijn vermengd met gal aangeboden (Ps 69:21; Mt 27:34). De psalmist zinspeelde profetisch op de terechtstelling aan de paal toen hij schreef: „Honden hebben mij omringd; ja, de vergadering van boosdoeners heeft mij ingesloten. Als een leeuw hebben zij het gemunt op mijn handen en mijn voeten” (Ps 22:16). Romeinse soldaten verdeelden Jezus’ klederen door het lot te werpen (Ps 22:18; Mt 27:35; Lu 23:34; Jo 19:24). Zijn religieuze vijanden bespotten hem met de woorden die door de psalmist waren opgetekend (Ps 22:8; Mt 27:41-43). Omdat Jezus intense dorst had, vroeg hij wat te drinken (Ps 22:15; Jo 19:28). Wederom werd hem zure wijn aangeboden (Ps 69:21; Mt 27:48; Jo 19:29, 30). Vlak voor zijn dood citeerde Jezus Psalm 22:1 en riep uit: „Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?” (Mt 27:46; Mr 15:34) Toen hij zijn laatste adem uitblies, zei hij met de woorden uit Psalm 31:5: „Vader, aan uw handen vertrouw ik mijn geest toe” (Lu 23:46). Zoals de psalmist eveneens had voorzegd, werd geen van zijn beenderen gebroken. — Ps 34:20; Jo 19:33, 36.

Hoewel Jezus in een graf werd gelegd, werd hij niet verlaten in Hades en zag zijn vlees ook geen verderf, maar hij werd uit de doden opgewekt (Ps 16:8-10; Han 2:25-31; 13:35-37). Nadat hij naar de hemel was opgestegen, ging hij aan Gods rechterhand zitten en wachtte totdat zijn vijanden tot een voetbank voor zijn voeten gesteld zouden worden (Ps 110:1; Han 2:34, 35). Hij werd ook een priester naar de wijze van Melchizedek (Ps 110:4; Heb 5:6, 10; 6:20; 7:17, 21) en gaf gaven in de vorm van mensen (Ps 68:18; Ef 4:8-11). Al deze details werden in de Psalmen voorzegd. Jezus’ komst als Gods oordeelsvoltrekker om de natiën in stukken te slaan, ligt nog in de toekomst (Ps 2:9; Opb 2:27; 19:14, 15). Daarna zal Christus als Koning zijn loyale onderdanen eeuwigdurende zegeningen schenken. Hoewel de beschrijving in Psalm 72 oorspronkelijk betrekking had op de heerschappij van Salomo, is ze in nog grotere mate van toepassing op de Messias. Dit wordt bevestigd door de profetie van Zacharia (9:9, 10), waarin Psalm 72:8 doorklinkt en die op Christus Jezus wordt toegepast. — Mt 21:5.

Als men Psalm 45 vergelijkt met Hebreeën 1:8, 9, Openbaring 19:7-9, 11-15 en 21:2, 9-11, ziet men welke verdere vervullingen het boek der Psalmen nog heeft.

Meer dan mooie poëzie. Behalve dat de Psalmen op toekomstige gebeurtenissen wijzen, staat er veel in waaruit iemand aanmoediging kan putten en dat hem tot richtsnoer kan dienen. De Psalmen zijn meer dan mooie poëzie. Ze stellen het leven voor zoals het werkelijk is, met zijn vreugden, verdrietigheden, angsten en teleurstellingen. Door het hele boek heen treffen wij de bewijzen aan dat de psalmisten een hechte band met Jehovah God hadden. Bovendien worden Gods activiteiten en hoedanigheden duidelijk belicht, en dit ontlokt uitingen van lof en dank.

Er wordt aangetoond dat iemand alleen dan werkelijk gelukkig kan zijn als hij het vermijdt met goddelozen om te gaan, zijn lust vindt in Jehovah’s wet (Ps 1:1, 2), zijn toevlucht neemt tot Jehovah’s gezalfde (2:11, 12), op Jehovah vertrouwt (40:4), de geringen met consideratie bejegent (41:1, 2), door Jehovah wordt gecorrigeerd (94:12, 13), zijn geboden gehoorzaamt (112:1; 119:1, 2) en hem tot zijn God en Helper heeft. — 146:5, 6.

Er wordt de raad gegeven zich op Jehovah te verlaten. „Werp uw last op Jehóvah, en hijzelf zal u schragen. Nooit zal hij toelaten dat de rechtvaardige wankelt” (Ps 55:22; 37:5). Een dergelijk vertrouwen bant mensenvrees uit. — 56:4, 11.

In de Psalmen wordt men aangemoedigd op God te wachten (Ps 42:5, 11; 43:5), de tong juist te gebruiken en juist te handelen teneinde Gods goedkeuring te verwerven (1:1-6; 15:1-5; 24:3-5; 34:13, 14; 37:3, 4, 8, 27; 39:1; 100:2). De nadruk wordt gelegd op de waarde van goede omgang (18:25, 26; 26:4, 5). En de raad wordt gegeven niet afgunstig te zijn op de voorspoed of het succes van de goddelozen, want zij zullen vergaan. — 37:1, 2, 7-11.

Uit de Psalmen blijkt dat Gods dienstknechten terecht kunnen bidden om zulke dingen als redding of bevrijding (Ps 3:7, 8; 6:4; 35:1-8; 71:1-6), gunst (4:1; 9:13), leiding (5:8; 19:12-14; 25:4, 5; 27:11; 43:3), bescherming (17:8), vergeving van zonden (25:7, 11, 18; 32:5, 6; 41:4; 51:1-9), een zuiver hart, een nieuwe, standvastige geest (51:10), en de verheerlijking van Gods naam (115:1). Zij kunnen ook bidden of zij onderzocht, gelouterd (26:2) en geoordeeld (35:24; 43:1) mogen worden, en of zij onderricht mogen worden in goedheid, verstandigheid, kennis en Gods voorschriften. — 119:66, 68, 73, 124, 125, 135.

Doen Gods activiteiten en hoedanigheden uitkomen. De Psalmen verdiepen de waardering voor Jehovah God, wiens bestaan alleen door de persoon zonder verstand geloochend zou worden (Ps 14:1; 19:7-11; 53:1). Jehovah wordt geopenbaard als iemand die ’rechtvaardigheid en gerechtigheid liefheeft’ (33:5), „een toevlucht en sterkte, een hulp die gemakkelijk te vinden is in benauwdheden” (46:1). Hij is een rechtvaardig Rechter (7:11; 9:4, 8), de Schepper (8:3; 19:1; 33:6), Koning (10:16; 24:8-10), Herder (23:1-6) en Onderwijzer (25:9, 12), de Verzorger van zowel mens als dier (34:10; 147:9), de Redder of Bevrijder (35:10; 37:39, 40; 40:17; 54:7), en de Bron van het leven (36:9) en van vertroosting (86:17), zegen en sterkte. — 29:11.

Jehovah ’vergeet het luide geroep van de ellendigen niet’ (Ps 9:12; 10:14), maar verhoort de gebeden van zijn dienstknechten (3:4; 30:1, 2; 34:4, 6, 17, 18) en beloont en beschermt hen (3:3, 5, 6; 4:3, 8; 9:9, 10; 10:17, 18; 18:2, 20-24; 33:18-20; 34:22; zie 34:7 betreffende bescherming door engelen). Hij haat goddeloosheid en treedt op tegen kwaaddoeners. — 5:4-6, 9, 10; 9:5, 6, 17, 18; 21:8-12; 99:8.

Er wordt getoond dat Jehovah vrees inboezemend (Ps 76:7) en groot (77:13) is, maar toch deemoedig (18:35); hij is heilig (99:5) en overvloedig in goedheid (31:19) en kracht (147:5). Hij is „barmhartig en goedgunstig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid en waarachtigheid” (86:15). Zijn verstand is onmetelijk (147:5) en zijn scheppingswerken getuigen van zijn wijsheid (104:24). Hij telt het getal der sterren en noemt ze alle bij hun naam (147:4). Hij kan zelfs het menselijk embryo zien (139:16). Hij is bij machte alle kwalen te genezen (103:3). Hij kan oorlogen doen ophouden door de oorlogsuitrusting van de vijand te verwoesten (46:9). In het belang van zijn rechtvaardige voornemen is hij actief betrokken geweest bij vele gebeurtenissen in de geschiedenis (44:1-3; 78:1-72; 81:5-7; 105:8-45; 106:7-46; 114:1-8; 135:8-12; 136:4-26). Ja, zo’n God verdient lof en dank (92:1; 96:1-4; 146–150). Zijn vertrouwen te stellen in mensen (60:11; 62:9), rijkdom (49:6-12, 17) of afgoden (115:4-8; 135:15-18) zou dwaas zijn.

Onderstrepen de waarde van Gods woord. De Psalmen leren ons ook waardering te hebben voor Gods woord. Er wordt getoond dat de woorden van Jehovah zuiver (Ps 12:6) en gelouterd (18:30) zijn. Zijn wet is kostbaar (119:72) en is waarheid (119:142). Blijvende voordelen spruiten voort uit het naleven van zijn volmaakte wet, zijn betrouwbare vermaningen, zijn juiste bevelen, zijn reine geboden en zijn rechtvaardige rechterlijke beslissingen (19:7-11). Gods woord verlicht iemands pad (119:105) en zijn geboden maken hem wijs en geven inzicht en verstand. — 119:98-100, 104.

Verduidelijken andere schriftplaatsen en completeren ze. Soms verduidelijkt het boek der Psalmen andere delen van de bijbel of completeert ze. Er wordt in getoond dat ’de ziel in droefheid buigen’, zoals de Israëlieten dit op de Verzoendag deden (Le 16:29; 23:27; Nu 29:7), op het vasten betrekking heeft (Ps 35:13). Alleen de psalmist vertelt over de strenge behandeling die Jozef althans in het begin van zijn gevangenschap in Egypte onderging: „In boeien knelde men zijn voeten, in ijzers kwam zijn ziel” (105:18). Uit de Psalmen leren wij dat bij het brengen van de plagen over Egypte „delegaties van engelen” betrokken waren (78:44-51), en dat het in de wildernis door een wonder verschafte water ’als een rivier door de waterloze streken stroomde’ (105:41), zodat er voor de natie Israël en hun vele huisdieren ruimschoots in een gemakkelijk toegankelijke watervoorraad werd voorzien. De Psalmen leveren het bewijs dat Farao zelf in de Rode Zee omkwam. — 136:15.

De Psalmen geven te kennen dat de Israëlieten voordat zij de Edomieten in het Zoutdal versloegen, tegenslagen ondervonden en veel moeilijkheden te verduren hadden (Ps 60:1, 3, 9 en Ops.). Dit doet vermoeden dat de Edomieten Juda binnenvielen terwijl de natie in het N oorlog voerde met de strijdkrachten van Aram-Naharaïm en Aram-Zoba.

Psalm 101 onthult hoe David staatsaangelegenheden behartigde. Als zijn dienaren zocht David alleen getrouwe personen uit. Arrogante personen kon hij niet verdragen, en hij duldde geen laster. Dagelijks beijverde hij zich om goddelozen te berechten.

[Kader op blz. 665]

HOOFDPUNTEN UIT DE PSALMEN

Een verzameling van 150 heilige liederen, waarvan vele gebaseerd zijn op de persoonlijke ervaringen van David en andere dienstknechten van Jehovah

Ze werden samengesteld in een periode van zo’n 1000 jaar, te beginnen in de tijd van Mozes tot na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap

Lof- en dankliederen voor Jehovah

Wegens de grootheid van zijn naam (99:3; 113; 148:13, 14)

Wegens zijn grootse scheppingswerken (33:1-9; 148:1-12)

Omdat hij de Grote Herder is (23)

Omdat hij gebeden verhoort (21:1-7; 28; 116; 118:21)

Vanwege alles wat hij is (50; 95:1-7; 96:4-13; 97; 150)

Wegens bevrijding uit de hand van vijanden en uit benauwende omstandigheden (18; 30; 107; 140; 149)

Wegens zijn rechtvaardige oordelen (67:3, 4; 98)

Wegens zijn eigenschappen (57:9-11; 92; 100; 108:1-4; 117; 138:1, 2)

Wegens zijn overvloedige voorzieningen (37:25; 67:5-7; 145:15, 16)

Wegens zijn bemoeienissen met zijn volk in het verleden (66; 81; 105; 106; 126; 136:10-24; 147)

Smeekbeden om Gods barmhartigheid en hulp

Om bevrijding van vijanden (3–5; 7; 12; 13; 17; 31; 59)

Om vergeving van zonden (19:12, 13; 25:7, 11; 32; 51:1, 2, 7-15; 130)

Om leiding op ons levenspad (119:124, 125; 143:8, 10)

Om steun bij ziekte en verdriet (41:1-4)

Om gunst wanneer men in ellende verkeert (6:2, 9; 9:13, 14; 123)

Profetieën die in de Messias zijn vervuld

Hij kwam uit de koninklijke geslachtslijn van David (89:3, 4, 29, 36, 37; 132:11)

IJver voor Jehovah’s huis verteerde hem (69:9)

Hij sprak met gebruikmaking van illustraties (78:2)

Hij werd verraden door een intieme metgezel (41:9; 55:12-14)

De wijze van zijn terechtstelling was aangegeven (22:16, vtn.)

Hij werd gesmaad en gehoond (22:6-8; 69:9)

Het lot werd geworpen over zijn kleding (22:18)

Hij kreeg azijn te drinken (69:21)

Geen van zijn beenderen werd gebroken (34:20)

Hij werd uit Sjeool opgewekt (16:10)

De steen die door de bouwlieden was verworpen, werd het hoofd van de hoek (118:22)

Hij is naar boven opgestegen en verschafte gaven in de vorm van mensen (68:18)

Hij werd verheerlijkt, en hem werd heerschappij over alles gegeven (8:5-8)

Hij ontving het koningschap (2:6; 110)

Natiën die hem weerstaan, zal hij vernietigen (2:8, 9; 45:3-5)

Hem wordt een koninklijke bruiloft bereid; hij zal vorsten op aarde aanstellen (45:2, 6-17)

Hij zal in gerechtigheid en met mededogen over de aarde regeren (72)

Bijbelse grondleerstellingen in het boek der Psalmen

De identiteit en de hoedanigheden van de ware God (78:38, 39; 83:18; 86:15; 90:1-4; 102:24-27; 103; 139)

Jehovah’s soevereiniteit (11:4-7; 24:1; 29; 44; 47; 48; 76; 93)

Heiliging van Gods naam (79; 83)

Alle mensen zijn zondaars (14:1-3; 51:5; 53:1-3)

De dwaasheid van afgoderij (115:4-8; 135:15-18)

De toestand van de doden (6:5; 88:10-12; 115:17; 146:4)

De aarde zal een blijvend tehuis voor de rechtvaardigen zijn (37:9-11, 29; 104:5; 115:16)

Geïnspireerde raad die ons helpt Jehovah’s goedkeuring te verwerven

Vrees Jehovah en gehoorzaam zijn geboden (112:1-4; 128)

Kweek een diepe waardering aan voor Gods uitspraken, zijn wet (1:2; 19:7-11; 119)

Vertrouw op Jehovah (9:10; 115:9-11; 125; 146:5-7)

Wacht geduldig tot God handelend optreedt (42; 43)

Streef vrede en rechtvaardigheid na (34:14, 15)

Heb er grote waardering voor onder Gods volk te verkeren, in Zijn huis te zijn (84; 122; 133)

Vermijd slechte omgang (1:1; 26:4, 5; 101:3-8)

Onderwijs kinderen omtrent Jehovah’s daden (78:3-8)

Spreek de waarheid; vermijd laster en valse eden (15:2, 3; 24:3-5; 34:13)

Houd uw woord, ook al blijkt het nadelig voor u te zijn (15:4)

Gebruik geld niet voor onjuiste doeleinden (15:5)

Edelmoedigheid schenkt de gever zegeningen (112:5-10)

Loof Jehovah in het openbaar (26:7, 12; 40:9)