Put (I)
Een „zoon” van Cham (Ge 10:6; 1Kr 1:8). Hoewel Put nog op andere plaatsen in de bijbel wordt vermeld, wordt geen van zijn nakomelingen met name genoemd. Zijn nakomelingen verleenden vaak militaire steun aan Egypte (Jer 46:9; Ez 30:4-6; Na 3:9). Zij dienden als huurlingen in de legers van Tyrus en droegen tot de belangrijkheid van die stad bij (Ez 27:3, 10). Bovendien werd voorzegd dat Put tot de strijdkrachten van Gog van Magog zou behoren. — Ez 38:5.
Het beschikbare bewijsmateriaal duidt op een verband tussen Put en de Libiërs van N-Afrika. In de Griekse Septuaginta en de Latijnse Vulgaat wordt „Put” op drie plaatsen met „Libiërs” weergegeven (Jer 46:9; Ez 27:10; 38:5). Het Hebreeuwse woord „Put” komt ook nauw overeen met het put[i]ja (dat gewoonlijk met Libië gelijkgesteld wordt) uit Oudperzische inscripties. Maar uit Nahum 3:9 valt schijnbaar op te maken dat Put en de Loe·vimʹ (Libiërs) onderscheiden volken waren. Dit op zich zou echter nog niet uitsluiten dat men Put met de Libiërs kan identificeren. De term „Libiërs” was misschien ruimer dan de Hebreeuwse aanduiding Loe·vimʹ, zoals opgemaakt kan worden uit Herodotus’ vermelding van „Libyers en talrijke Libyse stammen”. — Historiën, II, 32, vertaald door dr. Onno Damsté.
De identificatie van Put met „Poent” in Egyptische inscripties wordt tegenwoordig om fonetische redenen niet algemeen aanvaard.