Quirinius
(Quiri̱nius).
Romeins stadhouder van Syrië toen Caesar Augustus de „inschrijving” verordende die ertoe leidde dat Jezus in Bethlehem werd geboren (Lu 2:1, 2). Zijn volledige naam was Publius Sulpicius Quirinius.
In de Chronographus Anni CCCLIIII, een lijst van Romeinse consuls, komt de naam van Quirinius samen met die van Messala voor onder het jaar 12 v.G.T. (Chronica Minora, onder redactie van T. Mommsen, München, 1981, Deel I, blz. 56). De Romeinse geschiedschrijver Tacitus verhaalt in het kort Quirinius’ geschiedenis en zegt: „Met het oude patriciërsgeslacht van de Sulpicii had Quirinius, geboren in de stad Lanuvium, niets uitstaande, maar als wakker krijgsman en door zijn ijverig dienstbetoon had hij zich onder de vergode Augustus het consulaat, later door de verovering van de bergvestingen van de Homonadenzers in Cilicië, de triomfale onderscheidingstekenen verworven en was tot mentor aangesteld van C. Caesar toen deze het opperbevel in Armenië voerde” (Annales, III, 48, vertaald door J. W. Meijer, 1990). Hij stierf in 21 G.T.
Tacitus vermeldt niet in welke relatie Quirinius tot Syrië stond. De joodse geschiedschrijver Josephus verhaalt dat Quirinius als stadhouder van Syrië werd benoemd en dat Coponius gelijktijdig als Romeinse regeerder van Judea werd aangesteld. Hij zegt: „Intusschen kwam de senator Quirinius, een man, die reeds alle openbare ambten bekleed, zich door alle rangen heen een weg tot het Consulaat gebaand en zich een buitengewoon aanzien verworven had in Syrië, door den keizer belast met de rechtspleging over het volk en de schatting van de bezittingen. Tegelijk met hem werd Coponius, een man uit den ridderstand, afgezonden, om het hoogste gezag over de Joden uit te oefenen.” Josephus verhaalt verder dat Quirinius naar Judea kwam, waartoe zijn gezag werd uitgebreid, en daar een schatting verordende. Dit wekte groot misnoegen op en leidde onder „Judas de Gaulonieter” tot een onsuccesvolle opstand (Joodsche oudheden, XVIII, i, 1). Dit is kennelijk de opstand waar Lukas in Handelingen 5:37 melding van maakt. Volgens Josephus’ verslag vond die plaats in „het zeven-en-dertigste jaar na Augustus’ overwinning over Antonius bij Actium” (Joodsche oudheden, XVIII, ii, 1). Dit zou erop duiden dat Quirinius in 6 G.T. stadhouder van Syrië was.
Lange tijd was dit het enige stadhouderschap van Quirinius in Syrië dat door de wereldlijke geschiedenis
werd bevestigd. Maar in 1764 werd in Rome een inscriptie gevonden, bekend als de Lapis Tiburtinus, die inlichtingen bevat waarvan de meeste geleerden erkennen dat ze alleen op Quirinius betrekking kunnen hebben, hoewel de naam ontbreekt (Corpus Inscriptionum Latinarum, onder redactie van H. Dessau, Berlijn, 1887, Deel 14, blz. 397, nr. 3613). In de inscriptie wordt gezegd dat hij naar Syrië ging en voor ’de tweede keer’ stadhouder (of legaat) werd. Op grond van inscripties die in Antiochië zijn ontdekt en waarin de naam Quirinius voorkomt, erkennen veel historici dat Quirinius ook in de jaren vóór onze gewone tijdrekening stadhouder van Syrië was.Zij zijn er echter onzeker over waar Quirinius geplaatst moet worden onder de in de wereldlijke geschiedenis genoemde stadhouders van Syrië. Volgens Josephus was Quintilius Varus ten tijde van de dood van Herodes de Grote, en ook daarna, stadhouder van Syrië (Joodsche oudheden, XVII, v, 2; XVII, ix, 3). Ook Tacitus schrijft dat Varus ten tijde van Herodes’ dood stadhouder was (Historiën, V, ix). Josephus zegt dat Varus de opvolger van Saturninus (C. Sentius Saturninus) was.
Met het oog op het bewijsmateriaal voor een eerder stadhouderschap door Quirinius opperen veel geleerden dat zijn stadhouderschap in de jaren 3/2 v.G.T. viel. Hoewel deze datums goed zouden stroken met het bijbelse verslag, is de basis waarop deze geleerden tot deze datums komen, verkeerd. Zij gaan er namelijk van uit dat Quirinius in deze jaren stadhouder was omdat zij zijn regering na die van Varus plaatsen en dus na de dood van Herodes de Grote, waarvoor zij de populaire maar verkeerde datum 4 v.G.T. aanhouden. (Zie CHRONOLOGIE; HERODES nr. 1 [Datum van zijn dood].) (Om dezelfde reden, dat wil zeggen, omdat zij de onbewezen datum 4 v.G.T. voor Herodes’ dood aanhouden, beweren zij dat Varus’ stadhouderschap van 6 tot 4 v.G.T. liep; over de duur van zijn regering bestaan echter slechts gissingen, want Josephus noemt niet de precieze datum waarop die begon en ook niet waarop die eindigde.) Het beste bewijsmateriaal wijst naar 2 v.G.T. als het jaar waarin Jezus geboren werd. Bijgevolg moet Quirinius’ stadhouderschap dit jaar of een deel daarvan hebben omvat.
Sommige geleerden vestigen de aandacht op het feit dat de term die Lukas gebruikte en die gewoonlijk met „stadhouder” wordt vertaald, heʹge·mon is. Deze Griekse term wordt gebruikt ter aanduiding van Romeinse legaten, procurators en proconsuls, en betekent in de grond der zaak een „leider” of „hoge bestuursfunctionaris”. Sommigen opperen derhalve dat Quirinius in de tijd waarop Lukas doelt wanneer hij over de „eerste inschrijving” spreekt, in Syrië als speciale keizerlijke legaat met buitengewone volmachten diende. Wat ook tot een beter begrip in de kwestie kan bijdragen, is Josephus’ duidelijke verwijzing naar een dubbele heerschappij in Syrië, want in zijn verslag spreekt hij over twee personen, Saturninus en Volumnius, die gelijktijdig „Syrië bestuurden” (Joodsche oudheden, XVI, ix, 1; XVI, x, 8). Indien Josephus dus gelijk heeft door Saturninus en Varus als elkaar opvolgende stadhouders van Syrië te noemen, is het mogelijk dat Quirinius gelijktijdig hetzij met Saturninus (zoals in het geval van Volumnius) of met Varus vóór de dood van Herodes (die vermoedelijk in 1 v.G.T. stierf) als stadhouder fungeerde. The New Schaff-Herzog Encyclopedia of Religious Knowledge presenteert deze zienswijze en zegt: „Quirinius stond in precies dezelfde verhouding tot Varus, de stadhouder van Syrië, als later Vespasianus tot Mucianus. Vespasianus leidde de oorlog in Palestina terwijl Mucianus stadhouder van Syrië was; Vespasianus was legatus Augusti en voerde precies dezelfde titel en bekleedde dezelfde formele rang als Mucianus.” — 1957, Deel IX, blz. 375, 376.
Een inscriptie die in Venetië (Lapis Venetus) is gevonden, maakt melding van een volkstelling die Quirinius in Syrië heeft laten houden. Ze biedt echter geen aanknopingspunt om vast te stellen of het hierbij om zijn eerste of tweede stadhouderschap ging. — Corpus Inscriptionum Latinarum, onder redactie van T. Mommsen, O. Hirschfeld en A. Domaszewski, 1902, Deel 3, blz. 1222, nr. 6687.
Aangezien er bewijzen zijn dat Lukas in historische aangelegenheden zeer nauwkeurig was, bestaat er gegronde reden om zijn vermelding dat Quirinius omstreeks de tijd van Jezus’ geboorte stadhouder van Syrië was, als strokend met de feiten te aanvaarden. Men mag niet vergeten dat Josephus — vrijwel de enige andere bron van informatie — pas in 37 G.T. werd geboren, dus bijna vier decennia na Jezus’ geboorte. Lukas daarentegen was omstreeks 49 G.T. reeds arts en reisgezel van de apostel Paulus, terwijl Josephus toen nog maar een knaap van twaalf jaar was. Derhalve is Lukas, zelfs op gewone gronden, de betere bron voor betrouwbare informatie over het Syrische stadhouderschap vlak voor de geboorte van Jezus. Justinus Martyr, een in Palestina geboren schrijver uit de 2de eeuw, citeerde Romeinse documenten als bewijs voor Lukas’ nauwkeurigheid wat betreft het stadhouderschap van Quirinius in de tijd van Jezus’ geboorte (A Catholic Commentary on Holy Scripture, onder redactie van B. Orchard, 1953, blz. 943). Er zijn geen aanwijzingen dat Lukas’ verslag ooit door vroege geschiedschrijvers is aangevochten, zelfs niet door vroege critici van het christendom zoals Celsus.