Ram
[Hoog].
1. Een nakomeling van Juda via Perez en Hezron; hij leefde gedurende de tijd dat Israël in Egypte was. Hoewel Ram blijkbaar niet de eerste zoon van Hezron was, wordt het geslachtsregister van Ram, dat tot de lijn van David voert, als eerste van de drie zonen van Hezron vermeld (1Kr 2:4, 5, 9-17, 25). Aangezien Nahesson, Boaz en David tot de nakomelingen van Ram behoorden, was hij een voorvader van Jezus (Nu 1:7; Ru 4:18-22; Mt 1:3, 4). In de door Lukas opgetekende afstamming van Jezus wordt zijn naam als Arni (in sommige handschriften als Aram) gespeld. — Lu 3:33.
2. De eerstgeboren zoon van Jerahmeël en een neef van nr. 1. Hij werd de vader van drie zonen. — 1Kr 2:9, 25, 27.
3. Stamvader van Elihu’s familie. — Job 32:2.