Rama
(Ra̱ma) [Hoogte].
Het Hebreeuwse woord duidt op een hoogte of een hoge plaats (Ez 16:24). Het werd als naam voor een aantal plaatsen in Israël gebruikt.
1. Een stad in het gebied van Benjamin. In Jozua 18:25 staat ze in de opsomming tussen Gibeon en Beëroth. Blijkbaar lag ze in de buurt van Bethel, een stad die zich in het Z van Efraïms gebied bevond (Re 4:5). Een leviet die noordwaarts reisde en langs Jeruzalem trok, kwam naar Gibea, dat kennelijk niet zo ver van Rama af lag (Re 19:11-15; Ho 5:8). Rama lag ook in de buurt van Geba (Jes 10:29). Deze vermeldingen gecombineerd met het getuigenis van Eusebius leiden tot de conclusie dat Rama in Benjamin geïdentificeerd moet worden met het huidige Er-Ram, dat ongeveer 8 km ten N van Jeruzalem, 3 km ten N van Gibea, 5 km ten O van Gibeon en 3 km ten W van Geba ligt. Zoals door de naam te kennen wordt gegeven, ligt de stad op een hoogte.
Ten tijde van het verdeelde koninkrijk werd er speciale aandacht aan Rama besteed, aangezien de stad dicht bij de grens lag tussen Israël en Juda en de weg die van het N naar het Z door het heuvelland liep. Koning Baësa van Israël, die voortdurend oorlog voerde tegen Asa, begon Rama in Benjamin uit te breiden of te versterken (1Kon 15:16, 17; 2Kr 16:1). Maar toen de koning van Syrië Israël vanuit het N aanviel, werd Baësa’s aandacht afgeleid, waarop Asa Rama innam en ook de bouwmaterialen die Baësa daar had gebruikt, wegvoerde om daarmee de niet ver van Rama gelegen steden Geba en Mizpa te bouwen (1Kon 15:20-22; 2Kr 16:4-6). Het schijnt dat toen Jeruzalem in 607 v.G.T. werd verwoest, de gevangengenomen joden in Rama werden bijeengebracht voordat zij naar Babylon werden gevoerd (Jer 40:1). Na de ballingschap werd Rama opnieuw bevolkt. — Ezr 2:1, 26; Ne 7:30; 11:33.
Sommige geleerden hebben geconcludeerd dat deze aan de ballingschap voorafgaande bijeenbrenging van joden te Rama (waar sommigen misschien werden afgeslacht) de gebeurtenis is waarop de woorden betrekking hebben: „In Rama wordt een stem gehoord, een jammerklacht en bitter geween; Rachel weent om haar zonen. Zij heeft geweigerd zich te laten troosten over haar zonen, omdat zij er niet meer zijn” (Jer 31:15). Rachel, Jakobs vrouw, had zo naar kinderen verlangd dat zij zichzelf zonder kinderen als ’dood’ beschouwde (Ge 30:1). Er kon nu dus in figuurlijke zin worden gezegd dat Rachel weende over de joden die zij in de dood of door gevangenschap verloren had. Aangezien Rachel de moeder van Benjamin was, kunnen Jeremia’s woorden echter ook betekenen dat Rachel specifiek over de Benjaminitische inwoners van Rama weende. Jeremia verklaarde verder dat er hoop bestond, want de ballingen zouden terugkeren (Jer 31:16). In Mattheüs 2:18 worden de profetische woorden uit Jeremia 31:15 geciteerd en toegepast op de tijd dat Herodes in Bethlehem kleine kinderen liet ombrengen. — Zie RACHEL.
2. Een enclavestad van de stam Simeon in de Negeb (Joz 19:1, 8). Ze was identiek met Baälath-Beër en stond bekend als „Rama van het zuiden”. Voorlopig wordt ze geïdentificeerd met Khirbet Ghazzah (Horvat ʽUza), ongeveer 30 km ten O van Berseba. — Zie BAÄLATH-BEËR.
3. Een niet-geïdentificeerde stad in het gebied van Aser. Ze wordt alleen in Jozua 19:24, 29 genoemd. Uit de tekst valt moeilijk op te maken waar in Asers erfdeel de stad precies lag, maar het schijnt in het N niet ver van Tyrus geweest te zijn.
4. Een versterkte stad in het gebied van Naftali (Joz 19:32, 36). Ze wordt voorlopig geïdentificeerd met Khirbet Zeitun er-Rameh (ook als Khirbet Jul bekend), dat niet ver ten O van er-Rameh (Rama) en ongeveer 30 km ten O van de havenstad Akko ligt. De enige vermelding ervan in het boek Jozua staat echter niet toe de ligging ervan met zekerheid vast te stellen.
5. De geboorteplaats van de profeet Samuël en zijn ouders. In 1 Samuël 1:1 wordt Samuëls vader, Elkana, beschreven als een „man uit Ramathaïm-Zofim, uit het bergland van Efraïm”. In de rest van het verslag wordt steeds de verkorte vorm „Rama” gebruikt (1Sa 1:19). Misschien wordt de langere naam eerst gebruikt om dit Rama te onderscheiden van andere plaatsen met dezelfde naam, zoals Rama in Benjamin. In de Petrus-Canisiusvertaling staat: „Een man uit Rama, een Soefiet [Zufiet].” Deze weergave van de masoretische tekst zou erop kunnen duiden dat Elkana hetzij een nakomeling van Zuf (Zofai) was of uit het district Zuf afkomstig was. — 1Kr 6:27, 28, 34, 35; 1Sa 9:5.
In een door Eusebius beschreven oude overlevering wordt Rama geïdentificeerd met het huidige Rentis (Rantis) in de heuvels van Efraïm, ongeveer 35 km ten NW van Jeruzalem. Dit zou dan dezelfde plaats zijn als het in de christelijke Griekse Geschriften genoemde Arimathea (Gr. vorm van het Hebr. Ra·mahʹ). — Lu 23:50-53.
Elkana woonde in Rama, waar Samuël kennelijk geboren werd, maar elk jaar reisde Elkana naar Silo om te offeren (1Sa 1:3, 19; 2:11). Hoewel Samuël enige tijd bij Eli, de priester, in Silo woonde, ging hij ten slotte in Rama wonen, van waar uit hij rondreizen maakte om Israël te richten (1Sa 3:19-21; 7:15-17; 8:4; 15:24-35; 16:4, 13; 19:18-24). Nadat Samuël gestorven was, begroef men hem bij zijn huis in Rama, „zijn eigen stad”. — 1Sa 25:1; 28:3.
6. Een verkorte vorm van Ramoth-Gilead. — 2Kon 8:28, 29; 2Kr 22:5, 6; zie RAMOTH-GILEAD.