Rechab
(Re̱chab) [Wagenmenner].
1. Een Benjaminiet, een zoon van Rimmon de Beërothiet. Rechab en zijn broer Baäna, die beiden oversten van roversbenden waren, vermoordden Isboseth, de zoon en opvolger van Saul, en brachten zijn hoofd bij David in de hoop gunst te verkrijgen, maar David liet hen beiden terechtstellen wegens hun goddeloze daad ten aanzien van een rechtvaardig man. — 2Sa 4:2, 5-12.
2. Een Kenitische vader of voorvader van Jonadab, de metgezel van Jehu, en voorvader van de Rechabieten. — 1Kr 2:55; 2Kon 10:15, 23; Jer 35:6, 8, 14, 16, 18, 19; zie RECHABIETEN.
3. Vader of voorvader van de Malkia die Nehemia hielp een poort van de muur van Jeruzalem te herstellen (Ne 3:14). Als hij dezelfde Rechab is als nr. 2, bevestigt de aanwezigheid van Malkia dat de belofte die Jehovah aan de Rechabieten deed en die in Jeremia 35:19 opgetekend staat, in vervulling is gegaan.