(Rho̱dos) [Roos].

Een eiland voor de ZW-kust van Turkije; een van de grootste in de Egeïsche Zee, ongeveer 75 km lang en 35 km breed. De hoofdstad heet eveneens Rhodos. De apostel Paulus kwam omstreeks 56 G.T. tegen het einde van zijn derde zendingsreis met een schip van Kos naar Rhodos. — Han 21:1.

Rhodos was wegens zijn gunstige ligging en goede havenfaciliteiten reeds vroeg in zijn geschiedenis een belangrijk handelscentrum. Naar het schijnt kwam de stad zelf in de loop van de tijd echter meer als een cultureel centrum bekend te staan.

In de nabijheid van de haven van de stad stond een bronzen beeld van de zonnegod Helios, de Colossus van Rhodos, die zo’n 31 m hoog was en als een van de „zeven wereldwonderen” uit de oudheid werd beschouwd. Ofschoon het beeld er in Paulus’ tijd niet meer stond, daar het in de 3de eeuw v.G.T. door een aardbeving omlaag gekomen was, bestonden er nog lang na het begin van de gewone tijdrekening enorme brokstukken van de Colossus. De gedachte dat het beeld wijdbeens boven de toegang tot de haven stond, zodat de schepen tussen de benen moesten doorzeilen, kan niet gestaafd worden.