Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Ribla

Ribla

(Ri̱bla).

1. Een niet-geïdentificeerde plaats aan de O-grens van „het land Kanaän”. — Nu 34:2, 10, 11.

2. Een stad ten N van Israël „in het land van Hamath” (Jer 52:9). Algemeen wordt aangenomen dat de ruïnes in de buurt van het huidige Ribleh aan de O-oever van de Orontes, ongeveer 60 km ten NO van Baälbek, in het dal tussen de Libanon en de Anti Libanon, de plaats markeren waar Ribla heeft gelegen. Kennelijk sloeg farao Necho, nadat hij koning Josia omstreeks 629 v.G.T. had verslagen, zijn kamp op te Ribla. Hij bevond zich destijds op weg naar het N om tegen de Babyloniërs te strijden, die toentertijd de heerschappij voerden over Assyrië. Joahaz volgde Josia op, maar na drie maanden verving Necho hem door Eljakim (Jojakim). Necho liet koning Joahaz te Ribla bij hem brengen voordat hij hem gevangennam en naar Egypte voerde (2Kon 23:29-34). Als legerplaats nam Ribla een strategische positie in. De stad beheerste een handels- en militaire route die van Egypte in het Z tot aan de Eufraat in het N liep. Er was voldoende water voorhanden, en het dal waarin de stad lag benevens de bossen in de omgeving leverden voedsel en brandstof.

Dezelfde strategisch gunstige omstandigheden kwamen later ook de Babyloniërs goed van pas. Ergens na het begin van de belegering van Jeruzalem tegen het einde van 609 v.G.T. sloeg Nebukadnezar zijn kamp blijkbaar te Ribla op om van daar uit de militaire operaties te leiden. Dit stelde hem in staat Damaskus aan te vallen of, indien nodig, snel naar Babylon terug te keren. Toen Zedekia in 607 v.G.T. werd gevangengenomen, werd hij naar Nebukadnezar te Ribla gebracht. Kort daarna werden enkele andere belangrijke mannen van de stad Jeruzalem daarheen gebracht. — 2Kon 25:1, 5-7, 18-21; Jer 39:5; 52:9-11, 26, 27.

Volgens veel geleerden moet er in Ezechiël 6:14 „Ribla” staan en niet „Dibla”, aangezien het Ribla aan de Orontes bedoeld zou zijn. — Zie DIBLA.