Rimmon
(Ri̱mmon) [Granaatappelboom].
1. Een Benjaminiet en de vader van Baäna en Rechab, de moordenaars van Sauls zoon Isboseth; uit Beëroth, ten N van Gibea. — 2Sa 4:2, 5-7, 9.
2. Een stad van de stam Simeon midden in het gebied van de stam Juda (Joz 19:1, 2, 7). Ze wordt na de stad Aïn vermeld, en blijkbaar is En-Rimmon uit Nehemia 11:29 een gecombineerde vorm ter aanduiding van de tweelingstad. In Zacharia 14:10 wordt de zuidelijke ligging van deze stad aangegeven. Men neemt aan dat de ruïnes van een ongeveer 15 km ten N van Berseba gelegen plaats die Khirbet Umm er-Ramamin (Horvat Remalya) genoemd wordt, de plek is waar Rimmon gelegen heeft.
3. Een levitische enclavestad van de familie der Merarieten aan de O-grens van het land Zebulon (Joz 19:10, 13); in Jozua 21:35 wordt ze klaarblijkelijk „Dimna” genoemd en in 1 Kronieken 6:77 „Rimmono”. Ze wordt met het ongeveer 10 km ten N van Nazareth gelegen Rummana (Rimmon) geïdentificeerd.
4. Een steile rots waarheen 600 man van de stam Benjamin vluchtten nadat zij de slag bij Gibea hadden overleefd, waarin heel Israël tegen de Benjaminieten streed om de verkrachting en het vermoorden van de bijvrouw van een leviet te wreken (Re 20:45-47). Zij bleven daar totdat zij door vredeboden werden benaderd (Re 21:13). Het vroegere toevluchtsoord, dat ongeveer 6 km ten O van Bethel en 18 km ten NNO van Jeruzalem ligt, staat tegenwoordig bekend als Rammun, waar een klein dorp ligt. Daar bevindt zich een kegelvormige kalksteenberg die aan drie zijden door ravijnen omgeven is en waarin zich talloze grotten bevinden.
5. Een Syrische god. Nadat de Syrische legeroverste Naäman van zijn melaatsheid was genezen, erkende hij Jehovah als de ware God, maar sprak er zijn bezorgdheid over uit dat hij de koning van Syrië naar de tempel van Rimmon moest begeleiden en zich daar met de koning moest neerbuigen voor het afgodsbeeld van Rimmon, terwijl de koning daarbij op Naämans arm zou steunen. — 2Kon 5:15-18.
Rimmon wordt over het algemeen vereenzelvigd met Ramman („Bruller”, „Donderaar”), een god die, naar men weet, in Assyrië en Babylonië vereerd werd. Er is geopperd dat de aanbidding van Rimmon (Ramman) door enkele stammen die vanuit Assyrië naar het W trokken en zich later in de omgeving van Damaskus vestigden, werd meegebracht. Sommige geleerden beschouwen Rimmon (Ramman) slechts als een titel van de onweersgod Hadad (Adad). Dat Tabrimmon en Ben-Hadad namen van Syrische koningen waren, verschaft een basis om Rimmon met Hadad te vereenzelvigen, want deze koningen droegen waarschijnlijk de naam of de titel van hun belangrijkste god. — 1Kon 15:18.
De in Syrië vereerde Rimmon had ongetwijfeld veel met Ramman gemeen. Voor de Assyriërs was laatstgenoemde voornamelijk een onweers- en dondergod. Hoewel Ramman als regengever werd beschouwd en derhalve als degene die water voor putten en velden gaf, wordt hij meer in verband gebracht met de verwoestende aspecten van de regen en de bliksem. Op de Assyrische monumenten wordt Ramman herhaaldelijk als een oorlogsgod afgebeeld. Als zodanig werd hij ook beschouwd in Babylonië, waar Ramman, de maangod Sin en de zonnegod Sjamasj een van de talloze triaden vormden.