Ring
Ringvormige sieraden van verschillende aard, die zowel door mannen als door vrouwen werden gedragen, kwamen bij de Hebreeën, Egyptenaren, Assyriërs, Babyloniërs, Grieken, Romeinen en andere volken uit de oudheid algemeen voor. Men droeg neus-, oor- en vingerringen. (Zie NEUSRING; OORRING.) Ze werden onder meer van goud, zilver, koper, brons, glas, ijzer en ivoor vervaardigd; sommige ringen waren met stenen bezet. De Egyptenaren hadden een speciale voorkeur voor ringen met afbeeldingen van de scarabee — voor hen een symbool van eeuwig leven. Onder de vele sieraden die men in het graf van de Egyptische farao Toetanchamon heeft gevonden, bevond zich een drievoudige ring met drie scarabeeën, één van blauw glas en twee van goud. In sommige ringen van de Romeinen waren mythologische figuren of zelfs afbeeldingen van hun voorouders of vrienden gegraveerd.
In zijn illustratie van de verloren zoon liet Jezus uitkomen dat de vergevensgezinde vader de opdracht gaf om de teruggekeerde verloren zoon een ring aan zijn hand te doen (Lu 15:22). Deze daad was een blijk van gunst en genegenheid van de zijde van de vader, alsook een teken van de waardigheid, eer en status die deze teruggekeerde zoon werden verleend. Jezus’ halfbroer Jakobus gaf christenen de waarschuwing geen begunstiging te tonen jegens personen in prachtige kleding en met gouden ringen aan hun vingers (hetgeen op rijkdom en een goede positie in de maatschappij duidde) (Jak 2:1-9). Insgelijks gaf de apostel Petrus, hoewel hij het dragen van dergelijke sieraden niet veroordeelde, te kennen dat de geestelijke versiering veel belangrijker is. — 1Pe 3:1-5.
Zegelringen. De Hebreeuwse woorden voor ring of zegelring zijn afgeleid van grondwoorden die „wegzinken” (Jer 38:6) en „verzegelen” (1Kon 21:8) betekenen. Deze termen kunnen in verband worden gebracht met de voornaamste toepassing van sommige ringen uit de oudheid, namelijk om een afdruk in klei of was te maken door de ring erin te drukken of erin te laten „wegzinken”. Dit soort ringen waren van goud, zilver of brons; sommige waren bezet met een gegraveerde steen die de naam of het symbool van de eigenaar droeg. Zulke ringen hadden een ingevatte steen of waren zo geconstrueerd dat de steen draai- of rolbaar was. Ze werden waarschijnlijk ook wel aan een decoratief snoer om de hals gedragen. — Ge 38:18, 25.
De zegelring van een heerser of een hoogwaardigheidsbekleder was een symbool van zijn gezag Ge 41:41, 42). Officiële documenten of zaken die niet vervalst of veranderd mochten worden, werden ermee verzegeld, precies zoals tegenwoordig officiële zegels of handtekeningen worden gebruikt. — Es 3:10-13; 8:2, 8-12; Da 6:16, 17.
(Figuurlijk gebruik. In de oudheid schijnt een zegelring spreekwoordelijk te zijn geweest voor een waardevol voorwerp of een gewaardeerd persoon. Jeremia’s profetie gaf te kennen dat de Judese koning Chonja (Jojachin) niet voor rampspoed gespaard zou worden, zelfs al was hij een ’zegelring aan Jehovah’s rechterhand’. Jojachin werd na een zeer korte regeringsperiode onttroond (Jer 22:24; 2Kon 24:8-15). Daarentegen zei Jehovah met betrekking tot de getrouwe Zerubbabel: „Ik [zal] u nemen, . . . en ik zal u stellig als een zegelring stellen, want u heb ik verkozen” (Hag 2:23). Zerubbabel, die Jehovah in een officiële hoedanigheid in verband met de herbouw van de tempel in Jeruzalem diende, was kostbaar in Jehovah’s ogen, als een zegelring aan Gods eigen hand. Zerubbabel had Jehovah’s aanmoediging bij monde van de profeten Haggaï en Zacharia onbevreesd gehoorzaamd en had ondanks het verbod van een verkeerd ingelichte Perzische koning de tempelbouw ter hand genomen (Ezr 4:24–5:2). Jehovah zou Zerubbabel blijven gebruiken om Zijn bekendgemaakte voornemen ten uitvoer te brengen, en geen menselijke heerser kon hem uit die eervolle dienstpositie verwijderen.