Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Rivier

Rivier

De Hebreeuwse term na·harʹ heeft betrekking op een rivier, dat wil zeggen, een door een natuurlijke bedding stromende watermassa. In tegenstelling daarmee is een wadi, of stroomdal (Hebr.: naʹchal), vaak droog, maar bij tijden verandert hij in een onstuimige waterstroom. Tot de belangrijkste rivieren die in de bijbel worden genoemd, behoren de Hiddekel (Tigris), de Eufraat, de Jordaan, de Abana en de Parpar (Ge 2:14; 2Kon 5:10, 12). De Nijl wordt weliswaar niet met name genoemd, maar er wordt naar verwezen als jeʼorʹ (soms jeʼōrʹ), wat vermoedelijk ook een stroom of een kanaal (Jes 33:21), of een met water gevulde schacht of galerij betekent (Job 28:10). Uit de context blijkt wanneer de term jeʼorʹ of jeʼōrʹ betrekking heeft op de Nijl; daarom komt de naam Nijl in bijbelvertalingen voor. — Ge 41:17, 18.

„De rivier van Egypte” (Ge 15:18) is wellicht identiek met „het stroomdal van de beek van Egypte”. — Nu 34:5; zie SIHOR.

De Eufraat wordt vaak eenvoudig „de Rivier” genoemd (Joz 24:2, 3; Ezr 8:36; Jes 7:20; 27:12; Mi 7:12). Als de langste en belangrijkste rivier van ZW-Azië was ze voor de Hebreeën „de grote rivier” (Ge 15:18). Wanneer er dan ook naar werd verwezen als „de Rivier”, was er geen verwarring mogelijk.

Koning David slaagde er met de hulp van Jehovah in de grenzen van het Beloofde Land tot aan de Eufraat uit te breiden (1Kr 18:3-8). Over zijn zoon Salomo werd gezegd: „Hij zal onderdanen hebben van zee tot zee en van de Rivier [de Eufraat] tot de einden der aarde” (Ps 72:8). In de profetie van Zacharia worden deze woorden herhaald en wijzen ze vooruit naar de wereldomvattende heerschappij van de Messias. — Za 9:9, 10; vgl. Da 2:44; Mt 21:4, 5.

De eerste rivier die in de bijbel wordt genoemd, is de rivier die klaarblijkelijk in Eden ontsprong en de tuin die Jehovah als woonplaats voor Adam en Eva had toebereid, van water voorzag. Deze rivier splitste zich in vier hoofdtakken, die op hun beurt rivieren werden: de Pison, de Gihon, de Hiddekel en de Eufraat. De streken die in verband met deze vier rivieren worden genoemd (Havila, Kusch en Assyrië), bestonden in de periode na de Vloed (Ge 2:10-14). Om de ligging van de tuin van Eden aan te geven, schijnt de schrijver van het verslag, Mozes, dus uitdrukkingen te bezigen waarmee men in zijn tijd vertrouwd was. Om die reden kan er niet met zekerheid worden vastgesteld of datgene wat er over de loop van de Pison, de Gihon en de Hiddekel gezegd wordt, op de periode voor of na de Vloed slaat. Als de beschrijving op de tijd voor de Vloed slaat, zou de Vloed zelf er heel goed toe bijgedragen kunnen hebben de loop van deze rivieren te veranderen. Als ze op de periode na de Vloed slaat, kunnen andere natuurverschijnselen, zoals aardbevingen, hun loop sindsdien dusdanig veranderd hebben dat enkele van deze rivieren thans niet meer te identificeren zijn.

Figuurlijk gebruik. Rivieren vormden een barrière voor oprukkende vijandelijke legers en speelden een belangrijke rol bij de verdediging van bepaalde steden, zoals Babylon. Jeruzalem daarentegen had geen rivier die als natuurlijke verdediging kon dienen. Niettemin werd Jehovah God beschreven als de bron van een machtige rivier die de stad beschermde. Vijanden die als een vijandelijke galeivloot tegen Jeruzalem zouden optrekken, zou rampspoed overkomen. — Jes 33:21, 22; zie GALEI.

De invasie van vijandelijke legers wordt met het op rampzalige wijze buiten haar oevers treden van een rivier vergeleken. — Jes 8:7.

Water is onontbeerlijk voor het leven, en Jehovah wordt als de Bron van levend water aangeduid (Jer 2:13). Maar de afvallige Israëlieten richtten hun aandacht op Egypte en Assyrië. Daarom zei Jehovah bij monde van zijn profeet Jeremia: „Wat voor belang zoudt gij hebben bij de weg van Egypte, om de wateren van Sihor te drinken? En wat voor belang zoudt gij hebben bij de weg van Assyrië, om de wateren van de Rivier te drinken? . . . Weet dan en zie dat het iets slechts en bitters is dat gij Jehovah, uw God, hebt verlaten” (Jer 2:18, 19). In Openbaring 8:10 en 16:4 wordt kennelijk eveneens gedoeld op wateren uit menselijke bronnen die als van levensbelang worden beschouwd.

Zie met betrekking tot de „rivier van water des levens” (Opb 22:1), het trefwoord LEVEN (Rivier van water des levens).