Rodanim
(Ro̱danim).
In 1 Kronieken 1:7 als een van de vier zonen van Javan genoemd. Er bestaat onzekerheid over de correcte spelling van de naam, want deze komt in de masoretische tekst in 1 Kronieken 1:7 als „Rodanim” voor, terwijl in veel Hebreeuwse handschriften en in de Latijnse Vulgaat „Dodanim” staat. Laatstgenoemde naam komt in de masoretische tekst ook in Genesis 10:4 voor, maar in de Griekse Septuaginta en in de Samaritaanse Pentateuch staat daar „Rodanim”. De Hebreeuwse letters „r” (ר) en „d” (ד) lijken heel veel op elkaar en kunnen daarom door een afschrijver verwisseld zijn. (Zo heeft de masoretische tekst „Rifath” in Ge 10:3 en „Difath” in 1Kr 1:6.) De meeste vertalingen bezigen beide namen. Veel lexicografen zeggen dat „Rodanim” als lezing de voorkeur geniet. Commentators die voor deze lezing zijn, achten het waarschijnlijk dat de nakomelingen van deze zoon van Javan zich op het eiland Rhodos en de naburige eilanden in de Egeïsche Zee vestigden.