Sabta
(Sa̱bta).
Een zoon van Kusch en broer van Nimrod; stamvader van een van de zeventig families na de Vloed (Ge 10:7, 8, 32; 1Kr 1:9, 10). Sabta’s nakomelingen vestigden zich blijkbaar in Z-Arabië, misschien in een van de plaatsen die later dezelfde naam als hij droegen. Sabota, de oude hoofdstad van Hadramaut, is als mogelijke plaats geopperd, en Ptolemaeus noemt een stad genaamd Saptha bij de Perzische Golf, maar elk verband van deze plaatsen met Sabta blijft onzeker.