Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Sargon

Sargon

(Sa̱rgon) [uit het Akkadisch: De legitieme koning].

De opvolger van Salmaneser V als koning van Assyrië. Historici noemen hem Sargon II. Een eerdere koning, niet van Assyrië maar van Babylon, wordt aangeduid als Sargon I.

Sargon wordt in het bijbelse verslag slechts eenmaal met name genoemd (Jes 20:1). In het begin van de 19de eeuw kenden critici aan de bijbelse vermelding van Sargon geen enkele historische waarde toe. Vanaf 1843 echter brachten opgravingen de ruïnes van zijn paleis in Chorsabad en de opgetekende verslagen van zijn koninklijke annalen aan het licht. — AFB.: Deel 1, blz. 955, 960.

In zijn annalen beweerde Sargon: „Ik belegerde en veroverde Samaria (Sa-me-ri-na)” (Ancient Near Eastern Texts, onder redactie van J. B. Pritchard, 1974, blz. 284). Maar dat is blijkbaar slechts een pocherige bewering van Sargon of van degenen die hem wilden verheerlijken, waarin de prestaties van de vorige heerser aan de nieuwe monarch werden toegeschreven. Een Babylonische kroniek, die misschien neutraler is, zegt over Salmaneser V: „Hij verwoestte Samaria” (Assyrian and Babylonian Chronicles, door A. K. Grayson, 1975, blz. 73). De bijbel zegt in 2 Koningen 18:9, 10 eenvoudig dat Salmaneser ’het beleg sloeg’ voor Samaria en dat ’zij het innamen’. Vergelijk 2 Koningen 17:1-6, waar wordt gezegd dat Salmaneser, de koning van Assyrië, Hosea, de koning van Samaria, schatplichtig maakte en dat later ’de koning van Assyrië Samaria innam’.

Nimrudprisma, waarop Sargon zich beroemt op zijn veroveringen, hoewel sommige daarvan wellicht in werkelijkheid aan zijn voorganger toe te schrijven zijn

Inscripties die betrekking hebben op Sargon illustreren hoe dwaas het is overmatig vertrouwen te stellen in de oude wereldlijke verslagen en ze zelfs in waarde gelijk te stellen met het bijbelse verslag. Na Sargons troonsbestijging kwamen de Babyloniërs onder Merodach-Baladan, met steun van Elam, in opstand. Sargon voerde te Der oorlog tegen hen, maar was kennelijk niet in staat de opstand neer te slaan. In zijn inscripties beweert Sargon dat hij in de strijd de volledige overwinning heeft behaald, maar de Babylonische kroniek zegt dat de Elamieten de Assyriërs versloegen, en in een tekst van Merodach-Baladan wordt pochend gezegd dat hij ’de Assyrische horden overwon en hun wapens verpletterde’. In het boek Ancient Iraq wordt opgemerkt: „Amusant detail: Merodach-Baladans inscriptie werd gevonden te Nimrud, waarheen Sargon ze vanuit Uruk had gebracht . . . en daar verving door een kleicilinder die zijn eigen en natuurlijk radicaal andere versie van de gebeurtenis bevatte. Dit laat zien dat politieke propaganda en ’koude oorlog’-methoden niet voorbehouden zijn aan onze tijd.” — Door G. Roux, 1964, blz. 258.

Sargon had meer succes in zijn strijd tegen een coalitie die uit de koning van Hamath, de koning van Damaskus en andere bondgenoten bestond, want in een veldslag bij Karkar aan de Orontes behaalde hij de overwinning over hen. In 2 Koningen 17:24, 30 wordt over mensen uit Hamath gesproken die tot degenen behoorden die „de koning van Assyrië” in de steden van Samaria liet wonen in de plaats van de in ballingschap gevoerde Israëlieten.

Volgens Sargons annalen viel hij in het 5de jaar van zijn regering Karkemis aan, een stad van commerciële en militaire betekenis aan de bovenloop van de Eufraat, en veroverde het. Daarna deporteerden de Assyriërs volgens de door hen gevolgde politiek de inwoners van de stad en vervingen hen door buitenlanders. In Jesaja’s waarschuwing voor de Assyrische dreiging (Jes 10:5-11) wordt Karkemis samen met Hamath en andere steden als voorbeeld van de verpletterende macht van Assyrië aangehaald. Later vertelt Sargon over de vestiging van Arabische stammen als kolonisten in Samaria. — Ancient Near Eastern Texts, blz. 285, 286.

In Assyrische documenten wordt verteld dat Azuri, de koning van Asdod, deelnam aan een opstandige samenzwering tegen het Assyrische juk, en dat Sargon hem afzette en Azuri’s jongere broer in zijn plaats aanstelde. Er volgde weer een opstand, waarop Sargon een aanval tegen Filistea ondernam en „de steden Asdod, Gath . . . (en) Asdudimmu belegerde en veroverde” (Ancient Near Eastern Texts, blz. 286). Het is blijkbaar in verband met deze veldtocht dat de bijbel Sargon in Jesaja 20:1 rechtstreeks met name noemt.

Hierop verdreef Sargon Merodach-Baladan uit Babylon en veroverde de stad. Volgens een inscriptie was Sargon vijf jaar koning van Babylon.

Door Sargons agressieve heerschappij kwam het Assyrische Rijk opnieuw tot een toppunt van macht onder de laatste grote Assyrische dynastie. Geschiedkundigen schrijven Sargon een regeringsperiode van zeventien jaar toe. Aangezien hij naar men aanneemt ten tijde van de val van Samaria in het 6de jaar van Hizkia, of kort daarna, begon te regeren (2Kon 18:10), en aangezien zijn zoon en troonopvolger, Sanherib, in het 14de jaar van Hizkia Juda binnenviel (2Kon 18:13), kan Sargon alleen zeventien jaar geregeerd hebben als Sanherib mederegent was toen hij Juda aanviel. Het is echter ook mogelijk dat de geschiedkundigen zich vergissen. Voor het vaststellen van de lengte van deze regeringsperiodes kunnen zij, zoals in het artikel CHRONOLOGIE wordt aangetoond, beslist niet afgaan op de eponiemenlijsten. De algemene onbetrouwbaarheid van de Assyrische schrijvers en hun gewoonte de verschillende edities van de annalen „aan te passen” om het ego van de regeerder te strelen, worden daar eveneens besproken.

Tijdens zijn regering bouwde Sargon ongeveer 20 km ten NO van Nineve, vlak bij het hedendaagse dorp Chorsabad, een nieuwe hoofdstad. Op een maagdelijk stuk land legde hij de stad Dur-Sjarrukin (wat vermoedelijk Sargonsburcht betekent) aan en op een platform dat 7,5 m hoog was en een gebied besloeg van bijna 10 ha bouwde hij een 200 vertrekken tellend koninklijk paleis. Kolossale gevleugelde stieren met een mensenhoofd, waarvan één paar ongeveer 5 m hoog was, bewaakten de paleisingang. De muren waren versierd met fresco’s en reliëfs waarop zijn veldtochten en wapenfeiten waren afgebeeld, en deze reliëfs besloegen in totaal een muurlengte van ongeveer 2,5 km. In een van zijn inscripties zegt Sargon: „Moge hij [d.w.z. de god Assur] verordenen dat mij, Sargon, die in dit paleis woont, een lang leven, lichamelijke gezondheid, vreugde des harten en opgewektheid van ziel beschoren worden” (Ancient Iraq, blz. 262). Uit de annalen blijkt echter dat Sargon ongeveer een jaar na de inwijding van het paleis werd gedood. Het is niet zeker hoe hij aan zijn eind is gekomen. Zijn zoon Sanherib volgde hem op.