Schrift, De
In de christelijke Griekse Geschriften heeft het Griekse woord graʹfe („een geschrift”) uitsluitend betrekking op de heilige geschriften in Gods Woord, de bijbel. De schrijvers van de Hebreeuwse en de Griekse Geschriften maakten ook gebruik van andere documenten, zoals officiële geslachtsregisters, kronieken, enzovoort, maar deze werden niet als geïnspireerd of gelijkwaardig aan de als canoniek erkende geschriften beschouwd. Het kan zelfs zijn dat de apostelen aan bepaalde gemeenten nog andere brieven hebben geschreven. Uit de woorden van Paulus in 1 Korinthiërs 5:9: „In mijn brief heb ik u geschreven”, blijkt bijvoorbeeld dat hij de Korinthiërs al eerder een brief had geschreven, die echter niet meer voorhanden is. Daar deze geschriften alleen belangrijk waren voor degenen aan wie ze gericht waren, zorgde Gods heilige geest er blijkbaar niet voor dat ze ten behoeve van de christelijke gemeente bewaard bleven.
Het Griekse woord gramʹma, dat letterteken of karakter van het alfabet betekent, is afgeleid van het werkwoord graʹfo. Wanneer het in de betekenis van „document” wordt gebruikt, wordt het met „geschrift” weergegeven. In Johannes 5:47 en 2 Timotheüs 3:15 wordt dit woord gebruikt in verband met de geïnspireerde „geschriften” van de Hebreeuwse Geschriften. — Zie CHRISTELIJKE GRIEKSE GESCHRIFTEN; HEBREEUWSE GESCHRIFTEN.
Christus en de apostelen beriepen zich op deze geschriften. Jezus Christus en de schrijvers van de christelijke Geschriften gebruikten dikwijls het woord graʹfe wanneer zij de geschriften van Mozes en de profeten als ondersteuning van hun leer of hun werk aanvoerden, omdat deze geschriften door God waren geïnspireerd. Veelvuldig werden deze Hebreeuwse geschriften in hun geheel aangeduid als de „Schriften” (Mt 21:42; 22:29; Mr 14:49; Jo 5:39; Han 17:11; 18:24, 28). Soms werd het enkelvoud „Schrift” gebruikt wanneer een bepaalde tekst als onderdeel van de gezamenlijke Hebreeuwse Geschriften werd aangehaald (Ro 9:17; Ga 3:8). Naar één enkele tekst werd ook wel verwezen als een „schriftplaats” in de zin van een gezaghebbende verklaring (Mr 12:10; Lu 4:21; Jo 19:24, 36, 37). In 2 Timotheüs 3:16 en 2 Petrus 1:20 verwijzen respectievelijk Paulus en Petrus klaarblijkelijk zowel naar de geïnspireerde Hebreeuwse als naar de Griekse Geschriften met het woord „Schrift”. Petrus rekent in 2 Petrus 3:15, 16 de brieven van Paulus tot de „Schriften”.
De uitdrukking „profetische geschriften” (Ro 16:26) kan betrekking hebben op het profetische karakter van alle boeken van de Hebreeuwse Geschriften. — Vgl. Opb 19:10.
Gepersonifieerd. Aangezien de Schriften werden erkend als door God geïnspireerd, als zijn Woord of zijn stem — waardoor hij werkelijk tot ons spreekt — werden ze soms gepersonifieerd alsof ze met goddelijke autoriteit spraken (net zoals Jezus Gods heilige geest of werkzame kracht personifieerde door te zeggen dat deze leerde en getuigenis aflegde [Jo 14:26; 15:26]) (Jo 7:42; 19:37; Ro 4:3; 9:17). Om dezelfde reden wordt er over de Schrift gesproken alsof ze dingen kon voorzien en werkelijk kon prediken. — Ga 3:8; vgl. Mt 11:13; Ga 3:22.
Onontbeerlijk voor christenen. Daar Jezus Christus zich voortdurend op de Hebreeuwse Geschriften beriep om zijn leer te ondersteunen, is het belangrijk dat ook zijn volgelingen daar niet van afwijken. De apostel Paulus beklemtoont hoe waardevol en onontbeerlijk deze geschriften zijn met de woorden: „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig om te onderwijzen, terecht te wijzen, dingen recht te zetten, streng te onderrichten in rechtvaardigheid, opdat de mens Gods volkomen bekwaam zij, volledig toegerust voor ieder goed werk.” — 2Ti 3:16, 17.