Schrijven
De handeling waarbij op een oppervlak letters of karakters worden geschreven die woorden of ideeën weergeven. De eerste mens, Adam, werd begiftigd met het vermogen een taal te spreken. Aanvankelijk zou er voor hem echter weinig of geen noodzaak hebben bestaan om te schrijven. Hij kon alle communicatie mondeling af, en als volmaakt mens hoefde hij zich niet ter compensatie van een onvolmaakt geheugen op notities te verlaten. Niettemin moet Adam het vermogen hebben gehad iets te bedenken wat hem in staat zou hebben gesteld dingen schriftelijk vast te leggen. Uit de bijbel blijkt echter niet met zoveel woorden dat hij voor of na zijn overtreding heeft geschreven.
De gedachte is geopperd dat de woorden: „Dit is het boek van Adams geschiedenis”, erop kunnen duiden dat Adam de schrijver van dit „boek” was (Ge 5:1). In een commentaar op de zinsnede „dit is de geschiedenis”, die in Genesis vaak voorkomt, merkt P. J. Wiseman op: „Zij vormt de slotopmerking van een gedeelte en wijst terug op het voorafgaande stuk. . . . Naar alle waarschijnlijkheid duidt de naam, in de zinsnede vermeld, de schrijver of de bezitter van het tablet aan.” — Ontdekkingen over Genesis, 1960, blz. 64.
Een onderzoek van de inhoud van deze geschiedenissen doet aanzienlijke twijfel rijzen omtrent de juistheid van de door Wiseman geopperde zienswijze. Volgens deze zienswijze zou bijvoorbeeld het gedeelte dat bij Genesis hoofdstuk 36 vers 10 begint, besluiten met de woorden uit Genesis 37:2: „Dit is de geschiedenis van Jakob.” Maar bijna het hele verslag handelt over de nakomelingen van Esau, en Jakob wordt slechts terloops vermeld. Daarentegen bevat het verslag dat volgt, uitvoerige inlichtingen over Jakob en zijn familie. Als de theorie juist zou zijn, zou dat bovendien betekenen dat Ismaël en Esau de schrijvers of bezitters van de uitvoerigste documenten over Gods bemoeienissen met Abraham, Isaäk en Jakob waren. Dit lijkt niet redelijk, want dan zouden degenen die geen deel hadden aan het Abrahamitische verbond, de grootste belangstelling voor dat verbond hebben gehad. Het zou moeilijk in te denken zijn dat Ismaël zozeer geïnteresseerd was in gebeurtenissen die verband hielden met Abrahams huisgezin dat hij moeite deed om een uitvoerig verslag erover te verschaffen, een verslag dat zich uitstrekte over vele jaren nadat hij met zijn moeder Hagar weggezonden was. — Ge 11:27b–25:12.
Insgelijks zou Esau, die geen waardering had voor heilige dingen (Heb 12:16), geen reden hebben gehad om een uitvoerig verslag over gebeurtenissen in Jakobs leven te schrijven of te bezitten, gebeurtenissen waarvan Esau geen ooggetuige was (Ge 25:19–36:1). Ook lijkt het niet logisch te concluderen dat Isaäk en Jakob Gods bemoeienissen met hen grotendeels buiten beschouwing gelaten zouden hebben en zich tevreden zouden hebben gesteld met slechts een kort verslag over het geslachtsregister van iemand anders. — Ge 25:13-19a; 36:10–37:2a.
Vóór de Vloed. Er kan niet met zekerheid worden vastgesteld of sommige van de in het boek Genesis vermelde geschiedenissen vóór de Vloed op schrift werden gesteld, noch wordt er in de bijbel melding van gemaakt dat er voor de Vloed werd geschreven. Er zij echter opgemerkt dat men al lang voor de Vloed was begonnen met het bouwen van steden, het ontwikkelen van muziekinstrumenten en het smeden van ijzeren en koperen gereedschappen (Ge 4:17, 21, 22). Redelijkerwijs moet het voor de mens dus niet zo moeilijk zijn geweest om ook een schrijfmethode te ontwikkelen. Aangezien er oorspronkelijk maar één taal was (die later als Hebreeuws bekend kwam te staan; zie HEBREEUWS) en omdat bekend is dat degenen die deze taal bleven spreken (de Israëlieten), een alfabet gebruikten, dringt de gedachte zich op dat er vóór de Vloed wellicht al een alfabetschrift heeft bestaan.
De Assyrische koning Assurbanipal beweerde dat hij „inscripties op steen uit de tijd van voor de vloed” had gelezen (Light From the Ancient Past, door J. Finegan, 1959, blz. 216, 217). Maar deze inscripties kunnen eenvoudig afkomstig zijn geweest uit een tijd voorafgaande aan een omvangrijke plaatselijke overstroming, of het kunnen verslagen zijn geweest die er aanspraak op maakten gebeurtenissen van voor de Vloed te verhalen. Nadat de zogeheten Sumerische koningslijst bijvoorbeeld acht koningen heeft opgesomd die in totaal 241.000 jaar hebben geregeerd, staat er: „(Toen) overspoelde de Vloed (de aarde)” (Ancient Near Eastern Texts, onder redactie van J. B. Pritchard, 1974, blz. 265). Het is duidelijk dat een dergelijk verslag niet authentiek is.
Volgens de bijbelse chronologie vond de wereldomvattende vloed uit Noachs dagen in 2370 v.G.T. plaats. Archeologen hebben aan veel van de door hen opgegraven kleitabletten een vroegere datum toegekend. Het betreft hier echter kleitabletten van ongedateerde documenten. De eraan toegekende datums zijn dus louter gissingen en verschaffen geen solide basis om ze uit chronologisch oogpunt met de bijbelse vloed in verband te brengen. Van geen van de opgegraven artefacten kan met zekerheid worden vastgesteld dat ze uit de tijd voor de Vloed stammen. Archeologen die bepaalde voorwerpen in de tijd voor de Vloed hebben gedateerd, hebben dit gedaan op grond van ontdekkingen die in het gunstigste geval slechts als bewijs voor een grote plaatselijke overstroming opgevat kunnen worden.
Na de Vloed. Nadat in Babel de oorspronkelijke taal van de mens verward was, ontstonden er verscheidene schriftsystemen. De Babyloniërs, de Assyriërs en andere volken maakten gebruik van een spijkerschrift, dat door de Sumeriërs uit hun beeldschrift ontwikkeld zou zijn. Er zijn aanwijzingen dat er verschillende schriftsystemen tegelijkertijd in gebruik waren. Een oude Assyrische muurschildering bijvoorbeeld toont twee schrijvers, van wie de één met een stift of stilus wigvormige tekens (spijkerschrift) op een tablet maakt (waarschijnlijk in het Akkadisch), terwijl de ander met een penseel op een stuk dierehuid of papyrus schrijft (mogelijk in het Aramees). Het Egyptische hiërogliefenschrift bestond uit afzonderlijke voorstellingen (van mensen, dieren of dingen) en geometrische vormen. Hoewel het hiërogliefenschrift voor inscripties op monumenten en muurschilderingen in zwang bleef, ontstonden er op den duur twee andere schriftvormen (eerst het hiëratisch en later het demotisch). (Zie EGYPTE, EGYPTENAAR.) In niet-alfabetische systemen kon een bepaalde voorstelling of afbeelding (of de latere, vaak niet meer te herkennen lineaire of cursieve vorm daarvan) betrekking hebben op zowel het afgebeelde object als een door het object overgedragen begrip, of op een ander woord dat of een andere lettergreep die hetzelfde uitgesproken werd. Een simpel tekeningetje van bijvoorbeeld een oog kon gebruikt worden ter aanduiding van het hoofdwoord „oog” en het werkwoord „zien”.
Het door de Israëlieten gebruikte alfabet was fonetisch, dat wil zeggen, elk medeklinkerteken vertegenwoordigde een bepaalde medeklinkerklank. De klinkerklanken daarentegen moest de lezer zelf toevoegen, en ingeval uitdrukkingen op
dezelfde manier werden gespeld maar andere klinkercombinaties hadden, bepaalde de context om welk woord het hier ging. Het ontbreken van klinkerklanken vormde niet echt een probleem, zoals blijkt uit het feit dat er in hedendaagse Hebreeuwse tijdschriften, kranten en boeken vrijwel geen klinkertekens voorkomen.De Israëlieten konden lezen en schrijven. De priesters van Israël (Nu 5:23) en vooraanstaande personen zoals Mozes (Ex 24:4), Jozua (Joz 24:26), Samuël (1Sa 10:25), David (2Sa 11:14, 15) en Jehu (2Kon 10:1, 6) konden lezen en schrijven. Het volk in het algemeen, een enkele uitzondering daargelaten, kon ook lezen en schrijven. (Vgl. Re 8:14; Jes 10:19; 29:12.) Ofschoon het aan de Israëlieten gegeven gebod om op de deurposten van hun huizen te schrijven, blijkbaar figuurlijk bedoeld was, toont het niettemin aan dat zij konden lezen en schrijven (De 6:8, 9). Bovendien vereiste de Wet dat de koning, na zijn troonsbestijging, voor zichzelf een afschrift van de Wet zou maken en er dagelijks in zou lezen. — De 17:18, 19; zie BOEK.
Hoewel er kennelijk heel wat in het Hebreeuws is geschreven, zijn er slechts weinig Israëlitische inscripties gevonden. Dit komt vermoedelijk doordat de Israëlieten vrijwel geen monumenten oprichtten om hun prestaties op te hemelen. Het lijdt geen twijfel dat nagenoeg alles wat men op schrift stelde, inclusief de bijbelboeken, met inkt op papyrus of perkament werd geschreven en dat het derhalve in de vochtige bodem van Palestina geen lang leven beschoren was. De boodschap van de bijbel is echter door de eeuwen heen bewaard omdat ze steeds weer nauwgezet werd afgeschreven. (Zie AFSCHRIJVER; HANDSCHRIFTEN VAN DE BIJBEL; SCHRIFTGELEERDE, SCHRIJVER.) Alleen de bijbelse geschiedenis gaat terug tot het begin van de mens, en zelfs nog daarvoor (Ge hfdst. 1, 2). Sommige van de in steen gegraveerde en op kleitabletten, prisma’s en cilinders gegrifte inscripties mogen dan veel ouder zijn dan de oudste nog voorhanden zijnde bijbelhandschriften, maar ze hebben geen werkelijke invloed op het leven van de mensen in deze tijd, en vele ervan (zoals de Sumerische koningslijst) bevatten ronduit onwaarheden. Onder de oude geschriften neemt de bijbel vanwege zijn betekenisvolle boodschap, die veel meer dan slechts een vluchtige belangstelling verdient, dan ook een unieke plaats in.