Schubben
Het Nederlandse woord „schubben” is de vertaling van het Hebreeuwse woord qas·qeʹseth en het Griekse woord leʹpis.
Dierschubben. Platte, harde plaatjes waarmee de huid van veel vissen en reptielen geheel of gedeeltelijk bedekt is. Volgens de Wet was „al wat vinnen en schubben heeft in de wateren” ceremonieel rein en mocht gegeten worden. Waterdieren zonder vinnen en schubben mochten niet gegeten worden; ze waren „een gruwel” (Le 11:9, 10, 12; De 14:9, 10). Aan de schubben kon men dus gemakkelijk herkennen of een bepaalde vis gegeten mocht worden of niet. Hoewel er vier soorten visschubben zijn, komen de ctenoïd-schubben (met een getande rand) en de cycloïd-schubben (met een afgeronde rand) het meest voor. Deze zijn gerangschikt in elkaar overlappende rijen en vormen een dun, licht en flexibel bekleedsel.
Hetzelfde Hebreeuwse woord wordt in Ezechiël 29:4 gebruikt, waar de Egyptische farao symbolisch blijkbaar als krokodil wordt beschreven. Het hele lichaam van een krokodil is bedekt met sterke hoornplaten die vastzitten in zijn lederhuid. Job 41:15-17 heeft kennelijk ook betrekking op de schubben (Het Boek [vs. 6-8]; Lu [vs. 6]; NW) van de krokodil, hoewel in dit geval het Hebreeuwse woord wordt gebruikt dat vaak met „schild” wordt vertaald. — Zie LEVIATHAN.
Een schubbenpantser. Een maliënkolder kon met schubben (Hebr.: qas·qas·simʹ, mv. van qas·qeʹseth) bedekt zijn. Dit waren elkaar overlappende metalen plaatjes, die een betrekkelijk flexibel pantser vormden. — 1Sa 17:5; zie WAPENS, WAPENRUSTING (Maliënkolder).
Schubben op Paulus’ ogen. Toen Paulus werd genezen van de blindheid die het gevolg was van Jezus’ verschijning aan hem, viel er iets van zijn ogen „wat op schubben geleek” (Han 9:18). Sommige geleerden zijn van mening dat er in werkelijkheid niets van Paulus’ ogen viel, maar dat er eenvoudig in figuurlijke taal wordt gezegd dat hij zijn gezichtsvermogen terugkreeg. Veel moderne vertalingen geven echter te kennen dat er wel degelijk iets van Paulus’ ogen viel. — AT; GNB; NW; RS.