Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Sem

Sem

[Naam; Faam].

Een van de drie zonen van Noach; „uit dezen heeft de gehele bevolking van de aarde zich [na de wereldomvattende vloed] verspreid”. — Ge 6:10; 9:18, 19.

Hoewel de drie zonen steeds in de volgorde „Sem, Cham en Jafeth” worden genoemd, weet men niet precies in welke volgorde zij geboren werden. Dat Sem als eerste wordt genoemd, is op zich nog geen definitieve indicatie dat hij Noachs eerstgeborene was, want Sems eigen eerstgeboren zoon (Arpachsad) wordt in de geslachtsregisters als derde genoemd (Ge 10:22; 1Kr 1:17). De Hebreeuwse grondtekst van Genesis 10:21 kan op meer dan één manier worden weergegeven, vandaar dat Sem in sommige vertalingen wordt aangeduid als „de broer van Jafeth, de oudste” (NW; vertaling van dr. M. Reisel), in andere daarentegen als „de oudere [of: oudste] broeder van Jafeth” (Lu; GNB). Ook de oude vertalingen verschillen: volgens de Griekse Septuaginta, alsook de vertaling van Symmachus en de Targoem Onkelos was Jafeth de oudste, terwijl in de Samaritaanse Pentateuch, de Latijnse Vulgaat en de Syrische vertalingen Sem als de oudere broer van Jafeth wordt aangeduid. Aanwijzingen in de rest van de bijbel pleiten er echter veeleer voor dat Sem Noachs tweede zoon was en dus jonger dan Jafeth was.

Uit het bijbelse verslag blijkt dat Noach de vader van zonen werd nadat hij 500 jaar geworden was (2470 v.G.T.), en dat de Vloed in zijn 600ste levensjaar plaatsvond (Ge 5:32; 7:6). Van Sem, die ten tijde van de Vloed reeds getrouwd was (Ge 6:18), wordt gezegd dat hij twee jaar na de Vloed (2368 v.G.T.), toen hij 100 jaar was, de vader werd van Arpachsad, zijn eerste zoon (Ge 11:10). Dat zou betekenen dat Sem geboren werd toen Noach 502 jaar was (2468 v.G.T.), en aangezien Cham als de „jongste zoon” schijnt te worden aangeduid (Ge 9:24), moet Jafeth logischerwijs de eerste zoon zijn geweest, die aan Noach werd geboren toen deze 500 jaar was.

Na de geboorte van Arpachsad werden Sem nog meer zonen (en ook dochters) geboren, onder andere Elam, Assur, Lud en Aram (Ge 10:22; 11:11). In het parallelle verslag in 1 Kronieken 1:17 worden na Aram ook nog „Uz en Hul en Gether en Mas” genoemd, maar volgens Genesis 10:23 waren dit zonen van Aram. Zowel de bijbel als andere historische bronnen geven te kennen dat Sem de stamvader van de Semitische volken was: de Elamieten, de Assyriërs, de oorspronkelijke Chaldeeën, de Hebreeën, de Arameeërs (of Syriërs), verscheidene Arabische stammen en misschien de Lydiërs van Klein-Azië. Dit zou betekenen dat Sems nakomelingen hoofdzakelijk het ZW van het Aziatische continent bevolkten en zich over het grootste deel van de Vruchtbare Maansikkel alsook over een aanzienlijk deel van het Arabisch Schiereiland verspreidden. — Zie de trefwoorden onder de namen van de afzonderlijke zonen van Sem.

Doordat Sem en zijn broer Jafeth de naaktheid van hun vader bedekten toen deze door wijn was overmeesterd, toonden zij dat zij Noach niet alleen respecteerden als hun vader, maar ook als degene door bemiddeling van wie God ervoor had gezorgd dat zij tijdens de Vloed in leven bleven (Ge 9:20-23). In de zegen die Noach daarna uitsprak, werd te kennen gegeven dat de geslachtslijn van Sem door God speciaal begunstigd zou worden en een belangrijke rol zou spelen in de heiliging van Gods naam, want Noach noemde Jehovah „Sems God” (Ge 9:26). Van Sem, via zijn zoon Arpachsad, stamde Abraham af, aan wie de belofte werd gedaan betreffende het Zaad door bemiddeling waarvan alle families der aarde gezegend zouden worden (1Kr 1:24-27; Ge 12:1-3; 22:15-18). Noachs voorzegging dat Kanaän Sem „tot slaaf” zou worden, ging in vervulling toen de van Sem afstammende Israëlieten het land Kanaän en de Kanaänieten onderwierpen. — Ge 9:26.

Sem leefde nog 500 jaar nadat hij de vader van Arpachsad was geworden en stierf op de leeftijd van 600 jaar (Ge 11:10, 11). Dat was dus ongeveer dertien jaar na de dood van Sara (1881 v.G.T.) en tien jaar na het huwelijk van Isaäk en Rebekka (1878 v.G.T.). Met het oog hierop is er wel gesuggereerd dat Sem Melchizedek (wat „Koning van rechtvaardigheid” betekent) geweest kan zijn, de koning-priester aan wie Abraham tienden betaalde (Ge 14:18-20). Het bijbelse verslag zegt dit echter niet, en de apostel Paulus toont aan dat er van Melchizedek noch een geslachtsregister noch andere belangrijke gegevens bekend waren, wat hem een passende voorafschaduwing van Christus Jezus maakte, die voor altijd Koning-Priester is. — Heb 7:1-3.