Serebja
(Sere̱bja) [misschien: Jah (heeft) verschroeiende hitte (gezonden)].
1. Een vooraanstaande leviet die in 537 v.G.T. met Zerubbabel naar Jeruzalem terugkeerde. — Ne 12:1, 8.
2. Een leviet die van Mahli afstamde; „een man van doorzicht” die verzocht werd zich in 468 v.G.T. bij Ezra op zijn reis naar Jeruzalem aan te sluiten (Ezr 8:17, 18). Waarschijnlijk is hij dezelfde persoon als de in Ezra 8:24 genoemde ’overste der priesters’, een van degenen die ermee belast waren de waardevolle dingen die voor het gebruik in de tempel waren bijgedragen, naar Jeruzalem te brengen. — Ezr 8:25-30.
3. Een leviet die Ezra hielp bij het voorlezen en verklaren van de Wet aan het volk dat in 455 v.G.T., nadat de muur was herbouwd, in Jeruzalem bijeengekomen was (Ne 8:2, 7, 8). Toen zij later in dezelfde maand nogmaals bijeenkwamen, stelden Serebja en anderen „een betrouwbare overeenkomst” voor die de natie vervolgens bekrachtigde door te beloven Jehovah trouw te blijven (Ne 9:1, 4, 5, 38). Deze Serebja kan dezelfde leviet als nr. 2 geweest zijn en het verbond persoonlijk bekrachtigd hebben, of hij kan een vertegenwoordiger van een familie met die naam geweest zijn die misschien van nr. 1 afstamde. — Ne 10:1, 9, 12; 12:24.