Sin
Een naam waarmee zowel een wildernis als een stad wordt aangeduid.
1. Een wildernis waarheen de Israëlieten zich ongeveer een maand na hun uittocht uit Egypte begaven nadat zij in Elim en aan de Rode Zee gelegerd waren geweest. Na deze wildernis hebben zij zich in nog verscheidene andere plaatsen gelegerd, onder meer in Dofka, Alus en Rafidim, voordat zij in Sinaï kwamen (Ex 16:1; 17:1; Nu 33:9-15). Het was in de wildernis van Sin dat er in de legerplaats gemurmureer en geklaag opging omdat er geen vlees was. Hier zorgde Jehovah ervoor dat een zwerm kwartels ’de legerplaats bedekte’, en hier aten de Israëlieten voor het eerst manna. Dit was tevens de plaats waar de sabbatswet van kracht werd. — Ex 16:2-30.
De precieze ligging van de Wildernis van Sin is onzeker, hoewel ze zich blijkbaar langs de ZW-grens van het Sinaï-schiereiland uitstrekt. Geografen geven over het algemeen de voorkeur aan de zanderige landstreek die bekendstaat als Debbet er-Ramleh, langs de voet van het Sinaï-plateau. Deze woestijnvlakte ligt ook dicht bij de plaats waar naar men vermoedt Dofka lag.
Ez 30:6, 10, 15, 16). Ze wordt de „vesting van Egypte” genoemd. Volgens sommige hedendaagse geleerden kan ze geïdentificeerd worden met Pelusium, de naam die in de Latijnse Vulgaat staat. Pelusium was een oude vestingstad die bij de verdediging tegen invallen vanuit het Aziatische continent een sleutelpositie innam. Over het algemeen wordt aangenomen dat deze stad op de plek lag van het huidige Tell el Farame, een plaats zo’n 32 km ten ZO van Port Said aan de kust van de Middellandse Zee. Karavanen of legers die langs de Filistijnse kust kwamen, stuitten derhalve op deze vesting die de toegang tot Egypte bewaakte. De Assyrische koning Assurbanipal spreekt erover in zijn annalen. Tegenwoordig is de oude plaats omgeven door zand en moerassen.
2. Sin was een van de steden van Egypte die het zwaard zouden voelen dat door de hand van de Babylonische koning Nebukadnezar over dat land zou komen (