Sobal
(So̱bal).
1. Een sjeik of stamhoofd van de Horieten en een zoon van Seïr; hij was zelf vader van vijf zonen. — Ge 36:20, 23, 29; 1Kr 1:38, 40.
2. Een zoon van Hur en een nakomeling van Kaleb uit de stam Juda. Aan Sobal worden ettelijke nakomelingen toegeschreven, met inbegrip van de inwoners van Kirjath-Jearim en andere steden. — 1Kr 2:50, 52, 53; 4:1, 2.