Spijker
De spijkers uit de oudheid leken tamelijk veel op de grotere spijkers in deze tijd, hoewel sommige soorten een vierkantige schacht hadden en de spijkers in vergelijking met die van thans een langere toespitsing naar de punt vertoonden. Schijnbaar werden de vroegste spijkers van brons gemaakt, hoewel grotere spijkers uit latere tijden van ijzer werden gemaakt. David „maakte een grote hoeveelheid ijzer gereed voor spijkers voor de poortdeuren” van de toekomstige tempel (1Kr 22:3). Er zijn decoratieve spijkers van brons gevonden die met bladgoud waren overtrokken, en naar verluidt dateren deze uit de tijd van omstreeks 1300–1200 v.G.T. Over de spijkers die bij de bouw van Salomo’s tempel werden gebruikt, lezen wij: „Het gewicht voor de spijkers was vijftig sikkelen [600 g] goud.” — 2Kr 3:8, 9.
In 1968 werden in een blootgelegd graf even ten NO van Jeruzalem de overblijfselen gevonden van een jood die in de 1ste eeuw aan een martelpaal was terechtgesteld. Zoals uit latere onderzoeken bleek, bevond er zich in zijn rechterhielbeen nog steeds een 11,5 cm lange ijzeren spijker. Deze spijker kan van het soort zijn geweest dat door de Romeinse soldaten werd gebruikt om Jezus Christus aan de paal te nagelen. Thomas geloofde pas dat Christus uit de dood was opgewekt toen hij „het teken van de spijkers” in Jezus’ vlees zag. — Jo 20:24-29.
Figuurlijk gebruik. Door Jezus’ dood aan de martelpaal kwam er een eind aan het Mozaïsche wetsverbond. Paulus wees hierop toen hij verklaarde dat God de Wet uit de weg had geruimd door deze „aan de martelpaal te nagelen” (Kol 2:13, 14). Salomo vergeleek degenen „die zich wijden aan verzamelingen van zinspreuken” met „ingeslagen spijkers”, mogelijk omdat zulke personen en hun van Jehovah afkomstige goede woorden een stabiliserende en ondersteunende uitwerking op een toehoorder hebben. — Pr 12:11.