Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Steen

Steen

Een harde, vaak als bouwmateriaal gebruikte grondstof. De duurzaamheid van steen is voor archeologen een grote hulp geweest om enige kennis omtrent het verleden te vergaren. De Egyptenaren, de Assyriërs en andere natiën hebben tempels, paleizen, monumenten en andere bouwwerken uit steen opgetrokken, en op vele daarvan staan afbeeldingen en inscripties die gebeurtenissen verhalen, overwinningen beschrijven en gebruiken afschilderen waardoor licht wordt geworpen op zowel de geschiedenis van deze volken als hun dagelijks leven. De Hebreeën maakten veelvuldig gebruik van steen voor gebouwen (Le 14:40, 41), muren (Ne 4:3; Sp 24:31), altaren (Ex 20:25), molenstenen (Re 9:53), waterkruiken (Jo 2:6), weegstenen (Sp 16:11), voor het afdekken van putten en om grotten en graven af te sluiten (Ge 29:8; Joz 10:18; Jo 11:38), en voor vele andere doeleinden. In tegenstelling tot de heidense natiën richtten de Israëlieten echter geen monumenten op met afbeeldingen in bas-reliëf; bijgevolg is er weinig bekend over hun uiterlijke verschijning, hun precieze kledingstijl, enzovoort. Maar de bijbel verschaft een rijkere historische achtergrond van Israël, hun leefstijl en hun persoonlijkheid dan de stenen overblijfselen van welke andere natie maar ook.

Steenhouwen was een hoogontwikkeld beroep (2Sa 5:11; 1Kon 5:18). De stenen voor de tempel van Salomo te Jeruzalem werden in de steengroeve op maat gehouwen, zodat ze op het tempelterrein zonder verdere bewerking op elkaar pasten. — 1Kon 6:7.

Figuurlijk gebruik. Gezalfde christenen op aarde worden vergeleken met een tempel, waarvan Jezus Christus de „fundament-hoeksteen” is. (Zie HOEKSTEEN.) Op deze „fundament-hoeksteen” worden de door de geest verwekte volgelingen van Christus „als levende stenen opgebouwd tot een geestelijk huis”. De joodse religieuze leiders — de „bouwlieden” van hun natie — verwierpen hem als „de hoofdhoeksteen” en struikelden over deze steen omdat zij ongehoorzaam aan Gods Woord waren. — Ef 2:19-22; 1Pe 2:4-8; Mt 21:42; Mr 12:10; Lu 20:17; Ro 9:32, 33.

Gods koninkrijk wordt vergeleken met een steen die ’niet door handen werd uitgehouwen’ en die de koninkrijken die door de verschillende delen van het beeld worden gesymboliseerd, zal verbrijzelen en er een eind aan zal maken. Dit koninkrijk zelf zal „tot onbepaalde tijden” blijven bestaan. — Da 2:34, 44, 45.

In Openbaring 2:17 belooft de verheerlijkte Christus Jezus aan de christen die overwint: „Ik zal hem een witte kiezelsteen [„steen”, NBG] geven, en op de kiezelsteen staat een nieuwe naam geschreven, die niemand kent dan hij die hem ontvangt.” Het woord „kiezelsteen” is hier de vertaling van het Griekse woord pseʹfon. De apostel Paulus gebruikt dit woord wanneer hij verhaalt hoe hij vroeger christenen heeft vervolgd en zegt: „Ik [heb] mijn stem [pseʹfon; lett.: (stem)steentje] tegen hen uitgebracht” (Han 26:10). Kiezelstenen werden in gerechtshoven gebruikt om een vonnis te vellen of om iemand onschuldig of schuldig te verklaren: de witte kiezelstenen om onschuldig te verklaren, vrij te spreken; de zwarte om schuldig te verklaren, te veroordelen. De witte kiezelsteen die aan de overwinnaar wordt gegeven, schijnt daarom te betekenen dat Jezus verklaart dat hij onschuldig, zuiver en rein is en dat hij als discipel Christus’ goedkeuring geniet.

Zie EDELSTENEN, KOSTBARE STENEN; ROTS.