Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Stekelhaag, stekelig struikgewas

Stekelhaag, stekelig struikgewas

Dit is in bijbelse taal een algemene aanduiding voor planten met een houtige stengel en dorens of stekels, zodat ze mogelijk van toepassing is op heel wat verschillende planten van dit soort. Enkele geleerden identificeren het Hebreeuwse woord bar·qanimʹ (stekelig struikgewas) met een plant die in het Arabisch door een verwant zelfstandig naamwoord wordt aangeduid, de Centaurea scoparia, een veelvuldig voorkomende distelachtige plant met doornige hoofdjes. Gideon gebruikte bar·qanimʹ toen hij de mannen van Sukkoth strafte omdat zij hadden geweigerd zijn hongerige soldaten tijdens zijn strijd tegen de Midianieten van brood te voorzien. — Re 8:6, 7, 16.

Het Hebreeuwse woord cheʹdheq (stekelstruik) heeft men wel geïdentificeerd met de Solanum coagulans, een stekelige, struikvormige nachtschadesoort (Thesaurus of the Language of the Bible, gedeeltelijk onder redactie van M. Z. Kaddari, Jeruzalem, 1968, Deel 3, blz. 88). In Spreuken 15:19 wordt de uitdrukking cheʹdheq gebruikt wanneer het pad van de luiaard wordt vergeleken met een stekelhaag, blijkbaar in de zin dat hij bij alles wat hij onderneemt moeilijkheden en netelige problemen op zich ziet afkomen of ze zich inbeeldt en dit als uitvlucht gebruikt om zich dan maar aan inspanning te onttrekken. Het morele verval van de natie Israël bracht de profeet Micha ertoe te zeggen: „De beste van hen is als een stekelstruik [Hebr.: kecheʹdheq], hun oprechtste is erger dan een doornhaag”, hetgeen kennelijk betekende dat zelfs de beste onder de Israëlieten net zo schadelijk was voor degenen die met hem omgingen als een stekelstruik of een doornhaag voor iemand die er te dicht bij kwam. — Mi 7:4.