Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Taal

Taal

Ieder middel, hetzij met behulp van de stem of anderszins, waarmee gevoelens of gedachten worden uitgedrukt of overgebracht. Over het algemeen verstaat men onder taal echter het geheel van woorden en de methoden om deze te combineren tot betekenisvolle uitdrukkingen die door een bepaalde gemeenschap van mensen wordt begrepen. Het Hebreeuwse en het Griekse woord voor „tong” betekenen „taal” (Jer 5:15, vtn.; Han 2:11, Int). De Hebreeuwse term voor „lip” wordt op soortgelijke wijze gebezigd. — Ge 11:1, vtn.

Taal houdt natuurlijk nauw verband met de hersenen, die zich van de spraakorganen — keel, tong, lippen en tanden — als instrumenten bedienen. (Zie TONG.) In de Encyclopædia Britannica wordt daarom gezegd: „Denken en woorden gaan samen. Bij het denken — wil het logisch zijn — is men afhankelijk van benamingen [of zelfstandige naamwoorden] en hun verschillende associaties met elkaar. . . . Hoewel enig voorbehoud gerechtvaardigd is, bestaat er een overweldigende hoeveelheid bewijzen . . . die bovenstaande bewering — geen woorden, geen denken — ondersteunen” (1959, Deel 5, blz. 740). Woorden zijn het voornaamste middel dat de mens heeft voor het ontvangen, opslaan, gebruiken en overbrengen van informatie.

Oorsprong van de spraak. De eerste mens, Adam, werd geschapen met een woordenschat, alsook met het vermogen om nieuwe woorden te maken en aldus zijn woordenschat uit te breiden. Zonder een door God gegeven woordenschat zou de pasgeschapen man evenmin als de redeloze dieren in staat zijn geweest mondelinge instructies van zijn Schepper te begrijpen (Ge 1:27-30; 2:16-20; vgl. 2Pe 2:12; Ju 10). Hoewel dus van alle schepselen der aarde alleen de met verstand begiftigde mens een echt spraakvermogen bezit, vond de taal niet zijn oorsprong bij de mens, maar bij de Alwijze Schepper van de mens, Jehovah God. — Vgl. Ex 4:11, 12.

Over de oorsprong van de taal schreef de bekende lexicograaf Ludwig Koehler: „Er is, vooral in vroeger tijden, veel gespeculeerd over de wijze waarop de menselijke spraak ’tot bestaan is gekomen’. Schrijvers trachtten de ’dierentaal’ te onderzoeken. Want ook dieren kunnen hun gewaarwordingen en gevoelens zoals tevredenheid, angst, opwinding, dreiging, woede, paringsdrang en voldoening wanneer deze vervuld wordt, en misschien nog wel veel meer gemoedsbewegingen, hoorbaar door klanken en klankgroepen tot uitdrukking brengen. Hoe menigvuldig deze [dierlijke] uitingen ook mogen zijn, . . . ze ontberen bevatting en gedachte, het wezenlijke domein van de menselijke taal.” Na te hebben aangetoond hoe de mens het fysiologische aspect van de menselijke spraak kan onderzoeken, voegt hij eraan toe: „Maar wat er bij de spraak nu werkelijk gebeurt, hoe de vonk van perceptie de geest van het kind, of van de mensen in het algemeen, ontsteekt zodat het gesproken woord ontstaat, gaat ons begrip te boven. De menselijke spraak is een geheim; ze is een goddelijk geschenk, een wonder.” — Journal of Semitic Studies, Manchester, 1956, blz. 11.

Al talloze millennia voordat de mens op het wereldtoneel verscheen, is er van taal gebruik gemaakt. Jehovah God communiceerde met zijn hemelse eerstgeboren Zoon en bediende zich klaarblijkelijk van hem om met zijn andere geestenzonen te communiceren. Vandaar dat die eerstgeboren Zoon „het Woord” werd genoemd (Jo 1:1; Kol 1:15, 16; Opb 3:14). De apostel Paulus schreef onder inspiratie over „de talen van mensen en van engelen” (1Kor 13:1). Jehovah God spreekt tot de door hem geschapen engelen in hun ’taal’ en zij ’volbrengen zijn woord’ (Ps 103:20). Aangezien Hij en zijn geestenzonen niet afhankelijk zijn van een atmosfeer (die de voor de menselijke spraak benodigde geluidsgolven en trillingen mogelijk maakt), gaat de engelentaal uiteraard het menselijk bevattingsvermogen te boven en is voor de mens ook niet te leren. Om als Gods boodschappers met mensen te kunnen spreken, bedienden engelen zich dan ook van de menselijke taal, en er staan door engelen overgebrachte boodschappen opgetekend in het Hebreeuws (Ge 22:15-18), Aramees (Da 7:23-27) en Grieks (Opb 11:15), de talen waarin de aangehaalde teksten respectievelijk zijn geschreven.

Hoe komt het dat er zo veel talen zijn?

Volgens de VN-organisatie voor onderwijs, wetenschap, cultuur en communicatie (UNESCO) worden er thans op de gehele aarde ongeveer 6000 talen gesproken. Sommige hiervan worden door honderden miljoenen mensen gesproken, andere door nog geen 1000. Hoewel de uitgedrukte en overgebrachte gedachten in essentie hetzelfde zijn, bestaan er veel manieren om ze uit te drukken. Alleen de bijbelse geschiedenis verklaart de oorsprong van deze merkwaardige verscheidenheid in de menselijke communicatie.

Tot een zeker tijdstip na de wereldomvattende vloed had de gehele mensheid „nog steeds één taal [lett.: „lip”] en één woordenschat” (Ge 11:1). De bijbel geeft te kennen dat de taal die later het Hebreeuws werd genoemd, die oorspronkelijke ’ene taal’ was. (Zie HEBREEUWS.) Zoals aangetoond zal worden, betekent dit niet dat alle andere talen afstammen van en verwant zijn aan het Hebreeuws, maar dat het Hebreeuws aan alle andere talen voorafging.

Het Genesisverslag beschrijft hoe een deel van de menselijke familie na de Vloed zich verenigde in een project dat in strijd was met Gods wil zoals die aan Noach en zijn zonen was bekendgemaakt (Ge 9:1). In plaats van zich te verspreiden en ’de aarde te vullen’, besloten zij de mensenmaatschappij te centraliseren door zich gezamenlijk te vestigen in een gebied dat later bekend kwam te staan als de vlakten van Sinear (in Mesopotamië). Klaarblijkelijk moest dit ook een religieus centrum worden, met een religieuze toren. — Ge 11:2-4.

De Almachtige God verijdelde hun aanmatigende project door hun eenheid van handelen te verbreken, en dit bracht hij tot stand door hun gemeenschappelijke taal te verwarren. Dit maakte ieder gecoördineerd werk aan hun project onmogelijk en had tot gevolg dat zij zich naar alle delen van de aardbol verspreidden. De verwarring van hun taal zou ook een toekomstige ontwikkeling in de verkeerde richting, een God-tartende richting, verhinderen of vertragen, want daardoor zou de mogelijkheid van de mens om ter verwezenlijking van ambitieuze plannen zijn intellectuele en fysieke vermogens te bundelen, ingedamd worden, en ook zou het voor de mens veel moeilijker worden om zich de door de verschillende nieuwgevormde taalgroepen vergaarde kennis — geen van God afkomstige kennis, maar kennis verworven door menselijke ervaring en navorsing — ten nutte te maken. (Vgl. Pr 7:29; De 32:5.) Hoewel de spraakverwarring dus een grote verdeeldheid brengende factor in de menselijke samenleving introduceerde, heeft ze feitelijk in het voordeel van de menselijke samenleving gewerkt, daar ze de verwezenlijking van gevaarlijke en schadelijke doeleinden vertraagde (Ge 11:5-9; vgl. Jes 8:9, 10). Men hoeft slechts bepaalde ontwikkelingen in onze eigen tijd te beschouwen die het resultaat zijn van de vergaarde wereldlijke kennis en de wijze waarop de mens deze kennis heeft misbruikt, om te beseffen welke door God voorziene ontwikkelingen al lang geleden plaatsgevonden zouden hebben als de krachtsinspanningen te Babel onbelemmerd voortgang hadden kunnen vinden.

De filologie, de vergelijkende taalwetenschap, classificeert de talen over het algemeen in onderscheiden taal-„families”. De „proto”-taal van elke grote taalfamilie is gewoonlijk niet geïdentificeerd; nog veel minder is er enige aanwijzing dat alle duizenden talen die nu worden gesproken, op één bepaalde „proto”-taal terug te voeren zouden zijn. Het bijbelse verslag zegt niet dat alle talen van het Hebreeuws afstammen of afkomstig zijn. In de zogenoemde Volkerentafel (Ge 10) worden de nakomelingen van Noachs zonen (Sem, Cham en Jafeth) opgesomd, en telkens worden ze ’naar hun families, naar hun talen, in hun landen, volgens hun natiën’ gegroepeerd (Ge 10:5, 20, 31, 32). Het schijnt derhalve dat Jehovah God, toen hij door een wonder de menselijke taal verwarde, geen dialecten van het Hebreeuws in het leven riep maar een aantal geheel nieuwe talen, waarmee men het hele gamma van menselijke gevoelens en gedachten kon uitdrukken.

Zo bezaten de bouwers te Babel, nadat God hun taal had verward, niet langer „één woordenschat” (Ge 11:1) en ook niet langer een gemeenschappelijke grammatica, een gemeenschappelijke taalsystematiek. Professor S. R. Driver verklaarde: „Talen verschillen evenwel niet alleen in grammatica en grondwoorden, maar ook . . . in de wijze waarop gedachten tot een zin worden gevormd. De verschillende rassen denken niet op dezelfde wijze; en dientengevolge is ook de zinsbouw in de verschillende talen niet hetzelfde” (A Dictionary of the Bible, onder redactie van J. Hastings, 1905, Deel IV, blz. 791). Verschillende talen vereisen derhalve geheel verschillende denkpatronen, wat het voor iemand die een nieuwe taal leert, moeilijk maakt ’in die taal te denken’. (Vgl. 1Kor 14:10, 11.) Dat is ook de reden waarom een letterlijke vertaling van iets wat in een onbekende taal is gezegd of geschreven, onlogisch kan lijken, wat mensen dikwijls de uitroep ontlokt: „Maar dat begrijpt toch niemand!” Het schijnt dus dat Jehovah God, toen hij de spraak van de mensen te Babel verwarde, eerst elke herinnering aan hun vroegere gemeenschappelijke taal uitwiste en vervolgens in hun geest niet alleen een nieuwe woordenschat prentte, maar ook hun denkpatroon wijzigde, waardoor er nieuwe grammatica’s ontstonden. — Vgl. Jes 33:19; Ez 3:4-6.

Er zijn bijvoorbeeld monosyllabische talen (bestaande uit woorden van slechts één lettergreep), zoals het Chinees. In tegenstelling daarmee wordt de woordenschat van een aantal andere talen grotendeels gevormd door agglutinatie, dat wil zeggen, door woorden die naast elkaar staan aaneen te voegen, zoals in het Nederlandse woord huisvredebreuk, wat letterlijk verbreking van de vrede van het huis betekent. In sommige talen is de syntaxis, de zinsbouw of de woordschikking, heel belangrijk; in andere komt dat er weinig op aan. Zo kennen sommige talen ook veel vervoegingen (of werkwoordsvormen); andere, zoals het Chinees, helemaal geen. Men zou nog talloze verschillen kunnen opsommen, die elk een dikwijls zeer moeizame aanpassing van denkpatronen vergen.

Blijkbaar ontwikkelden zich mettertijd uit de oorspronkelijke talen die als gevolg van Gods ingrijpen te Babel waren ontstaan, verwante dialecten, en die dialecten ontwikkelden zich dikwijls tot afzonderlijke talen, waardoor hun verwantschap met hun „zuster”-dialecten of met de „proto”-taal soms nagenoeg niet te herkennen is. Zelfs de nakomelingen van Sem, die zich klaarblijkelijk niet onder de mensenmenigte te Babel bevonden, spraken op den duur niet alleen Hebreeuws maar ook Aramees, Akkadisch en Arabisch. Historisch gezien hebben verscheidene factoren ertoe bijgedragen dat talen veranderden: scheiding tengevolge van afstand of geografische barrières, oorlogen en veroveringen, verbreking van de communicatie en immigratie van anderstalige mensen. Tengevolge van dergelijke factoren zijn grote talen uit de oudheid versplinterd, zijn bepaalde talen gedeeltelijk opgegaan in andere en zijn sommige zelfs geheel verdwenen, om plaats te maken voor die van de binnendringende veroveraars.

De uitkomsten van het wetenschappelijk taalonderzoek stemmen met de bovenstaande inlichtingen overeen. The New Encyclopædia Britannica zegt: „De vroegste vermeldingen van geschreven taal, de enige taalkundige fossielen die de mens kan hopen te bemachtigen, gaan niet verder terug dan ongeveer 4000 à 5000 jaar” (1985, Deel 22, blz. 567). Een artikel in Science Illustrated van juli 1948 (blz. 63) verklaart: „Oudere vormen van de thans bekende talen waren veel moeilijker dan hun hedendaagse takken . . . het schijnt dat de mens niet met een simpele spraak is begonnen en die geleidelijk aan complexer heeft gemaakt, maar dat hij zich veeleer ergens in het onbeschreven verleden een enorm ingewikkelde spraak eigen heeft gemaakt en die toen geleidelijk tot de huidige vormen heeft vereenvoudigd.” De taalgeleerde dr. Mason wijst er eveneens op dat „de gedachte dat ’wilden’ zich in een reeks gromgeluiden uiten en niet in staat zijn veel ’beschaafde’ begrippen onder woorden te brengen, . . . zeer onjuist [is]”, en dat „veel van de talen van volken die geen geschreven taal hebben, veel ingewikkelder [zijn] dan de moderne Europese” (Science News Letter, 3 september 1955, blz. 148). Het bewijsmateriaal pleit dus tegen een ’evolutionaire’ oorsprong van de spraak of van oude talen.

Betreffende het brandpunt van waar uit de oude talen zich hebben verspreid, merkte de oriëntalist Sir Henry Rawlinson op: „Indien wij ons louter zouden moeten laten leiden door het punt waar de taalpaden bijeenkomen en elkaar kruisen, en onafhankelijk van elke verwijzing naar het bericht in de bijbel, zouden wij er nog steeds toe worden gebracht onze keus te laten vallen op de vlakten van Sinear, als het brandpunt vanwaar de verschillende lijnen waren uitgegaan.” — The Journal of the Royal Asiatic Society of Great Britain and Ireland, Londen, 1855, Deel 15, blz. 232.

Tot de grote taal-„families” die door moderne filologen worden aangegeven, behoren de volgende: de Indo-europese, de Sino-Tibetaanse, de Afro-Aziatische, de Japanse en Koreaanse, de Dravidische, de Maleis-Polynesische en de Bantoetalen. Er zijn vele talen die tot op heden elke classificatie tarten. Binnen elk van de grote taalfamilies zijn er vele onderafdelingen of kleinere families. Zo behoren tot de Indo-europese taalfamilie het Germaans, Romaans (Italisch), Balto-Slavisch, Indo-iraans, Grieks, Keltisch, Albanees en Armeens. De meeste van deze kleinere families bestaan elk weer uit verscheidene talen. Tot de Romaanse talen behoren bijvoorbeeld het Frans, Spaans, Portugees, Italiaans en Roemeens.

Vanaf Abraham. De Hebreeër Abraham kon blijkbaar zonder problemen met de inwoners van Kanaän spreken, die Hamieten (Chamieten) waren (Ge 14:21-24; 20:1-16; 21:22-34). Er wordt niet gezegd dat daarbij van tolken gebruik werd gemaakt, maar ook toen Abraham naar Egypte ging, werd niets over het gebruik van tolken gezegd (Ge 12:14-19). Hij kende waarschijnlijk Akkadisch (Assyro-Babylonisch), daar hij in Ur der Chaldeeën had gewoond (Ge 11:31). Akkadisch was een tijdlang een internationale taal. Mogelijk was de bevolking van Kanaän, die vrij dicht bij de Semitische volken van Syrië en Arabië woonde, voor een groot deel tweetalig. Bovendien heeft het alfabet duidelijke kenmerken van een Semitische oorsprong, en dat kan er eveneens aanzienlijk toe bijgedragen hebben dat mensen uit andere taalgroepen, in het bijzonder regeerders en functionarissen, van Semitische talen gebruik maakten. — Zie KANAÄN, KANAÄNIET nr. 2 (Taal); SCHRIJVEN.

Blijkbaar kon ook Jakob gemakkelijk met zijn Aramese verwanten spreken (Ge 29:1-14), hoewel zij soms voor dezelfde dingen andere woorden gebruikten. — Ge 31:46, 47.

Jozef, die waarschijnlijk als slaaf van Potifar Egyptisch geleerd had, maakte gebruik van een tolk toen hij voor het eerst met zijn Hebreeuwse broers sprak nadat zij in Egypte waren aangekomen (Ge 39:1; 42:6, 23). Daar Mozes aan het hof van Farao was grootgebracht, kende hij ongetwijfeld verscheidene talen: Hebreeuws, Egyptisch, waarschijnlijk Akkadisch en misschien nog andere. — Ex 2:10; vgl. vs. 15-22.

Mettertijd werd het Akkadisch als de lingua franca, of de internationale taal, verdrongen door het Aramees, dat zelfs in correspondentie met Egypte werd gebruikt. Maar tegen de tijd dat de Assyrische koning Sanherib Juda aanviel (732 v.G.T.), verstonden de meeste joden geen Aramees (Oudsyrisch) meer; dat gold echter niet voor Judese beambten (2Kon 18:26, 27). En ook de Semitische Babyloniërs, die Jeruzalem ten slotte in 607 v.G.T. veroverden en die Chaldeeuws spraken, waren voor de joden als mensen die „stamelen met hun lippen” (Jes 28:11; Da 1:4; vgl. De 28:49). Hoewel Babylon, Perzië en andere wereldmachten enorme rijken hebben opgebouwd en mensen van vele talen hebben onderworpen, hebben zij niet de verdeeldheid veroorzakende taalbarrières uit de weg kunnen ruimen. — Da 3:4, 7; Es 1:22.

Nehemia was zeer bezorgd toen hij vernam dat de zonen uit de gemengde huwelijken onder de teruggekeerde joden geen „joods” (Hebreeuws) konden spreken (Ne 13:23-25). Zijn bezorgdheid gold de zuivere aanbidding, want hij besefte dat het belangrijk was de Heilige Geschriften (tot dan toe alleen in het Hebreeuws voorhanden) te kunnen begrijpen wanneer ze voorgelezen en besproken werden. (Vgl. Ne 13:26, 27; 8:1-3, 8, 9.) Eenheid van taal zou op zich ook een verenigende kracht onder het volk zijn. De Hebreeuwse Geschriften waren ongetwijfeld een belangrijke factor in de stabiliteit van de Hebreeuwse taal. In de 1000 jaar waarin ze geschreven werden, is er zo goed als geen verandering in taal vast te stellen.

Toen Jezus zich op aarde bevond, was Palestina grotendeels een polyglottisch of veeltalig gebied geworden. Er zijn overtuigende bewijzen dat de joden nog steeds het Hebreeuws gebruikten, maar er werd ook Aramees en Koinè-Grieks gesproken. In ambtelijke inscripties van de Romeinse heersers van het land verscheen ook het Latijn (Jo 19:20), een taal die men ongetwijfeld bij de daar gestationeerde Romeinse soldaten hoorde. Meer over de taal die Jezus over het algemeen sprak, is te vinden onder ARAMEES en HEBREEUWS.

Op de pinksterdag van 33 G.T. werd de heilige geest op de christelijke discipelen in Jeruzalem uitgestort en begonnen zij plotseling in vele talen te spreken die zij nooit bestudeerd of geleerd hadden. Jehovah God had te Babel duidelijk getoond dat hij bij machte is door een wonder verschillende woordenschatten en grammatica’s in de geest van mensen te planten. Met Pinksteren deed hij dat weer, maar met een groot verschil, want de christenen die plotseling werden begiftigd met het vermogen om nieuwe talen te spreken, vergaten hun moedertaal, het Hebreeuws, niet. Gods geest diende hier ook een heel ander doel: niet verwarring en verstrooiing, maar het verschaffen van geestelijke verlichting en het in christelijke eenheid bijeenbrengen van oprechten van hart (Han 2:1-21, 37-42). Vanaf die tijd was Gods verbondsvolk een veeltalig volk, maar de barrière die door het verschil in taal was opgeworpen, werd overwonnen doordat hun geest gevuld was met de gemeenschappelijke taal der waarheid. Eensgezind loofden zij Jehovah en zijn door bemiddeling van Christus Jezus vervulde rechtvaardige voornemens. Aldus werd de belofte uit Zefanja 3:9 vervuld, want Jehovah God deed „volken tot een zuivere taal . . . overgaan, opdat zij allen de naam van Jehovah [zouden] aanroepen, ten einde hem schouder aan schouder te dienen”. (Vgl. Jes 66:18; Za 8:23; Opb 7:4, 9, 10.) Hiertoe moesten zij „allen in overeenstemming met elkaar [spreken]” en „nauw verenigd [zijn] in dezelfde geest en in dezelfde gedachtengang”. — 1Kor 1:10.

De ’zuiverheid’ van de taal die door de christelijke gemeente gesproken zou worden, zou tevens te danken zijn aan de afwezigheid van woorden die kwaadaardige bitterheid, toorn, gramschap, geschreeuw en soortgelijk schimpend gepraat uitdrukten, alsook door het ontbreken van bedrog, obsceniteit en verdorvenheid (Ef 4:29, 31; 1Pe 3:10). Christenen dienden het verhevenste gebruik van de taal te maken door hun Schepper te loven en hun naaste op te bouwen met heilzame, waarheidsgetrouwe woorden, in het bijzonder met het goede nieuws omtrent Gods koninkrijk (Mt 24:14; Tit 2:7, 8; Heb 13:15; vgl. Ps 51:15; 109:30). Naarmate Gods oordeelsvoltrekking over alle natiën der aarde naderbij komt, zal Jehovah nog velen meer helpen die zuivere taal te gaan spreken.

Het Hebreeuws was de taal waarin met het schrijven van de bijbel werd begonnen, en sommige gedeelten werden later in het Aramees opgetekend. Vervolgens werd in de 1ste eeuw G.T. de rest van de Heilige Schrift in de Koinè of het algemene Grieks geschreven (hoewel Mattheüs zijn evangelie eerst in het Hebreeuws te boek heeft gesteld). Tegen die tijd was er ook een vertaling van de Hebreeuwse Geschriften in het Grieks vervaardigd. Deze vertaling, de Septuaginta genoemd, was geen geïnspireerde vertaling, maar niettemin werd ze door de christelijke schrijvers van de bijbel veelvuldig geciteerd. (Zie INSPIRATIE.) Zo werden ook de christelijke Griekse Geschriften en uiteindelijk de hele bijbel in de loop der tijd in andere talen vertaald, allereerst in het Latijn, Syrisch, Ethiopisch, Arabisch en Perzisch. Op het ogenblik is de bijbel geheel of gedeeltelijk in meer dan 3000 talen beschikbaar. Dit heeft de verkondiging van het goede nieuws bevorderd en er aldus toe bijgedragen de barrière van taalverschillen te overwinnen om mensen uit vele landen te verenigen in de zuivere aanbidding van hun Schepper.