Tamar
(Ta̱mar) [Palmboom].
1. Schoondochter van Jakobs zoon Juda. Tamar trouwde met Er, Juda’s eerstgeboren zoon, maar Jehovah bracht Er ter dood omdat hij slecht was, zodat Tamar als weduwe achterbleef. Daarna werd zij aan Onan gegeven, maar Jehovah bracht hem ter dood omdat hij weigerde het zwagerhuwelijk aan te gaan, en Tamar bleef een kinderloze weduwe. Daar Juda het steeds weer uitstelde om haar aan zijn derde zoon te geven, verkleedde Tamar zich als een prostituée, om haar identiteit te verbergen, opdat Juda zelf betrekkingen met haar zou hebben. Zij was zo schrander zijn zegelring, zijn snoer en zijn staf als onderpand te nemen. Toen het Juda ter ore kwam dat Tamar zwanger was, gebood hij eerst dat zij verbrand werd, na gestenigd te zijn. (Vgl. Joz 7:15, 25.) Maar toen hij vernam dat hijzelf door haar listige handelwijze om een erfgenaam te krijgen, de vader was, riep hij uit: „Zij is rechtvaardiger dan ik.” Tamar had een zware bevalling toen zij een tweeling, Perez en Zera, baarde (Ge 38:6-30). De Messiaanse geslachtslijn loopt via haar zoon Perez. — Ru 4:12, 18-22; 1Kr 2:4; Mt 1:3.
2. Een mooie dochter van koning David en een volle zuster van Absalom (1Kr 3:9; 2Sa 13:1). Haar oudste halfbroer Amnon werd verliefd op haar en slaagde er door een list in haar te verkrachten, hoewel zij hem weerstand bood. Absalom troostte Tamar, nam haar in zijn huis op en wreekte haar twee jaar later door Amnon te laten vermoorden. — 2Sa 13:1-33.
3. Dochter van Absalom, waarschijnlijk naar haar tante (nr. 2) genoemd (2Sa 14:27). Net als haar vader was zij zeer aantrekkelijk van uiterlijk. Misschien was zij met Uriël getrouwd; dan zou zij de moeder zijn van Rehabeams lievelingsvrouw Maächa. — 2Kr 11:20, 21; 13:1, 2.
4. Een van de steden die door koning Salomo werden gebouwd (mogelijk herbouwd of versterkt) (1Kon 9:17-19). In 1 Koningen 9:18 wordt over Tamar gezegd dat het „in het land” lag, wat er blijkbaar op duidt dat het zich in Israëlitisch gebied bevond. Yohanan Aharoni identificeert Tamar met ʽAin Husb (ʽEn Hazeva), ongeveer 30 km ten ZZW van de Dode Zee. Deze identificatie berust op een vergelijking van de grensbeschrijvingen van Kanaän, die te vinden zijn in Numeri 34:3-6; Jozua 15:1-4 en Ezechiël 47:19; 48:28.
Hoewel in de parallelle tekst in 2 Kronieken 8:4 „Tadmor” staat, heeft dit kennelijk betrekking op een andere stad, die gewoonlijk met Palmyra wordt geïdentificeerd. — Zie TADMOR.