Tartan
(Ta̱rtan).
Uit Assyrische geschriften blijkt dat de titel Tartan werd toegepast op een functionaris van hoge rang, waarschijnlijk op degene die onmiddellijk na de koning kwam. Over de rangorde van de in Assyrische eponiemenlijsten vermelde titels zegt J. B. Pritchard, redacteur van Ancient Near Eastern Texts (1974, blz. 274): „Later was de positie van de hoogwaardigheidsbekleder in de hiërarchie bepalend voor zijn plaats in de rangorde: de hoogste functionaris (tartanu) kwam direct na de koning, terwijl belangrijke paleisbeambten . . . en de stadhouders van de belangrijkste provincies daar in rangorde op volgden.” (Zie CHRONOLOGIE [Eponiemenlijsten (limmu-lijsten)].) Een inscriptie van de Assyrische koning Assurbanipal, die zich thans in het British Museum bevindt, luidt gedeeltelijk: „Ik werd wegens deze gebeurtenissen zeer toornig; mijn ziel ontvlamde. Ik riep de turtan-functionaris, de stadhouders en ook hun assistenten en gaf hun onverwijld bevel.” — Ancient Near Eastern Texts, blz. 296.
Koning Sanherib zond de Tartan samen met andere hoogwaardigheidsbekleders, onder wie de Rabsake, de opperschenker van de koning, die als woordvoerder optrad, om Jeruzalem een capitulatie-ultimatum over te brengen. De Tartan wordt als eerste genoemd, mogelijk omdat hij de hoogste positie bekleedde (2Kon 18:17, 28-35). In de dagen van de profeet Jesaja zond koning Sargon II van Assyrië een Tartan om de stad Asdod te belegeren. — Jes 20:1.