Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Tijd van het einde

Tijd van het einde

Een uitdrukking die zesmaal in het boek Daniël voorkomt. Ze heeft betrekking op een tijdsperiode die het besluit van een samenstel van dingen kenmerkt en in de vernietiging van dat samenstel culmineert. De profeet Daniël kreeg vooraf gebeurtenissen te zien die in de verre toekomst zouden plaatsvinden. Vervolgens werd tot hem gezegd: „En wat u betreft, o Daniël, maak de woorden geheim en verzegel het boek, tot de tijd van het einde. Velen zullen her- en derwaarts gaan, en de ware kennis zal overvloedig worden.” — Da 12:4.

In verband met deze tekst merkte de commentator Thomas Scott in de eerste helft van de 19de eeuw op: „Tot besluit gaf de engel aan Daniël te kennen dat deze profetie ’tot de tijd van het einde’ duister zou blijven, als ’een verzegeld boek’, waarvan weinig begrepen zou worden . . . De feiten hebben aangetoond dat dit zo is: men heeft altijd erkend dat Daniëls profetieën enorme moeilijkheden opleveren, en ze zijn zelfs voor gelovigen in het algemeen ’als verzegelde woorden’ geweest. . . . In de laatste eeuwen hebben velen zich grote moeite getroost om de geschiedenis te onderzoeken teneinde de gedeelten van deze profetieën die reeds zijn vervuld, te verklaren en teneinde zich, door ze met andere schriftplaatsen te vergelijken, enig oordeel te kunnen vormen van wat nog in vervulling moet gaan: en aldus is er veel licht op geworpen. Naarmate ze geleidelijk aan steeds verder in vervulling zullen gaan, zullen ze beter begrepen worden, en ze zullen toekomstige generaties veel meer verbazen en hun veel meer te zeggen hebben dan ons” (Explanatory Notes, 1832). Dat Daniëls profetieën in de eerste helft van de 19de eeuw nog niet zo goed begrepen werden, gaf te kennen dat deze voorzegde „tijd van het einde” nog in de toekomst lag, want degenen die „inzicht hebben”, Gods ware dienstknechten, zouden de profetie in „de tijd van het einde” begrijpen. — Da 12:9, 10.

De uitdrukking „tijd van het einde” wordt ook gebruikt met betrekking tot bijzondere ontwikkelingen in verband met menselijke regeringen. Daniël 11:40 luidt: „In de tijd van het einde zal de koning van het zuiden met [de koning van het noorden] in botsing komen, en de koning van het noorden zal op hem aanstormen met wagens en met ruiters en met vele schepen.” Daarna bespreekt de profetie hoe de „koning van het noorden” te werk zal gaan en geeft te kennen dat hij aan zijn eind zal komen (Da 11:41-45). Daarom moet „de tijd van het einde” hier kennelijk opgevat worden als een periode die culmineert in de vernietiging van „de koning van het noorden”. Dit wordt bevestigd door het feit dat er voordien over „de koning van het noorden” wordt gezegd dat hij Gods dienstknechten — degenen die „inzicht hebben” — tot „de tijd van het einde”, dat wil zeggen, tot zijn tijd van het einde, vervolgt. — Da 11:33-35.

Een verder kenmerk in verband met „de tijd van het einde” is dat er ’een koning met bars gelaat’ opstaat die zich tegen „de Vorst der vorsten” opstelt, maar ten slotte verbroken of vernietigd wordt. Deze „koning” zou opstaan in het laatst van de koninkrijken die voortkwamen uit de vier delen waarin het Griekse Rijk verdeeld zou worden (Da 8:8-25). Aangezien „de koning van het noorden” en „de koning van het zuiden” dezelfde oorsprong hadden, moet de ’koning met bars gelaat’ logischerwijs een van deze ’koningen’ in zijn „tijd van het einde” zijn.

De uitdrukking „tijd van het einde” duidt niet op een einde van de tijd, maar heeft betrekking op een tijdsperiode die culmineert in het einde of de vernietiging, niet van alle dingen, maar van de in de profetie genoemde dingen. Dat er geen einde komt aan de tijd op zich, wordt in de Schrift duidelijk te kennen gegeven. Met betrekking tot de aarde zei de psalmist bijvoorbeeld: „Ze zal tot onbepaalde tijd, of voor eeuwig, niet aan het wankelen worden gebracht” (Ps 104:5). Aangezien de aarde zal blijven bestaan, vloeit daar noodzakelijkerwijs uit voort dat de tijd als een aardse „dimensie” of grootheid niet zal ophouden. Hoewel men Openbaring 10:6 ook als volgt kan vertalen: „Er zal geen tijd meer zijn” (LV; SV), maakt de context duidelijk dat dit betekent dat er geen verdere tijd wordt vergund; derhalve eindigt een specifieke of toegestane tijdsperiode. Daarom luidt deze tekst in andere vertalingen: „Er wordt geen uitstel meer gegeven!” (GNB); „Er zal geen uitstel meer zijn” (NBG; NW; WV). A. T. Robertson zegt in zijn commentaar op deze tekst: „Dit betekent niet dat chronos (tijd) . . . zal ophouden te bestaan, maar alleen dat er geen uitstel meer zal zijn met betrekking tot de vervulling van de zevende trompet (vers 7), als antwoord op de vraag: ’Hoe lang?’ (6:10).” — Word Pictures in the New Testament, 1933, Deel VI, blz. 372.