Timna
(Ti̱mna).
Twee namen waarvan de schrijfwijze in het Hebreeuws iets verschilt, maar die in het Nederlands hetzelfde worden geschreven.
[1-3: Hebr.: Tim·naʽʹ]
1. Bijvrouw van Esau’s zoon Elifaz en moeder van Amalek (Ge 36:10-12). In het geslachtsregister in 1 Kronieken 1:36 worden eerst vijf zonen van Esau’s zoon Elifaz opgesomd. Vervolgens worden „Timna en Amalek” toegevoegd. Professor C. F. Keil merkt hierover op: „De twee namen Timna en Amalek in de [Kronieken] schijnen dus louter kortheidshalve toegevoegd te zijn, hetgeen de schrijver zich kon veroorloven, aangezien de lezers de nakomelingen van Esau kenden uit het boek Genesis en de naam Timna al door zijn (vrouwelijke) vorm de misvatting van sommige hedendaagse exegeten, namelijk dat Timna eveneens een zoon van Elifaz was, moest voorkómen” (Commentary on the Old Testament, 1973, Deel III, 1 Kronieken, blz. 53). Elifaz’ zes zonen werden dus opgesomd, maar met de opmerking dat een van hen, Amalek, van Elifaz’ bijvrouw Timna was. Men moet bedenken dat Amalek een natie werd die haat jegens Gods volk koesterde en waarover Jehovah zei: „Jehovah [zal] van geslacht tot geslacht oorlog met Amalek hebben” (Ex 17:8-16). Bijgevolg wordt dit detail over de herkomst van Amalek zowel in Genesis als in Kronieken genoemd. Deze Timna is mogelijk dezelfde als nr. 2.
2. Een dochter van Seïr, de Horiet, en dus de zuster van Lotan en Seïrs andere zonen (Ge 36:20-22; 1Kr 1:39). Mogelijk identiek met nr. 1.
Ge 36:40-43; 1Kr 1:51-54). Volgens veel vertalers zijn Timna en de andere opgesomde namen persoonsnamen (Lu; NBG; NW; SV; WV). Er wordt echter algemeen erkend dat met de woorden „naar hun families, naar hun plaatsen, volgens hun namen” een stam of een gebied wordt bedoeld. Sommige vertalingen geven derhalve de voorkeur aan uitdrukkingen als ’het stamhoofd van Timna’ (LV; PC). In deze lijst komt in Genesis 36:41 zelfs een vrouwennaam, Oholibama, voor; Timna zou dus ook de naam van een vrouw kunnen zijn. Eusebius en Hiëronymus identificeerden Timna met een Edomitische plaats, „Thamna” genaamd, die in hun tijd bestond (Onomasticon, 96, 24-27). De ligging van een naar Timna genoemd gebied is thans echter onbekend.
3. De eerste naam in de lijst van elf „stamhoofden van Esau”, of Edom ([4, 5: Hebr.: Tim·nahʹ]
4. Een plaats aan de grens van Juda en Dan (Joz 15:1, 10; 19:40-43). Sommigen hebben Timna geïdentificeerd met Khirbet Tibnah, een plaats waarvan de naam enige overeenkomst vertoont met de oude naam en die zo’n 6 km ten W van Beth-Semes ligt; er zijn op die plek echter geen archeologische overblijfselen van vóór de Romeinse tijd gevonden. Velen geven de voorkeur aan Tell el-Batashi (Tel Batash), ongeveer 7 km ten WNW van Beth-Semes, aan de zuidelijke oever van het stroomdal van de Sorek.
Simson koos een Filistijnse uit Timna tot vrouw toen hij „een gelegenheid zocht tegen de Filistijnen”, die toentertijd over Israël heersten. Op weg naar de stad doodde hij in de wijngaarden van Timna met blote handen een leeuw (Re 14:1-6). In de dagen van koning Achaz namen de Filistijnen Timna en zijn onderhorige plaatsen in. — 2Kr 28:16-19.
5. Een stad in het bergland van Juda. Geleerden identificeren dit Timna met Khirbet et-Tabbana (Horvat Tibnah), ongeveer 3 km ten NW van Gibea (El Jabʽa) (Joz 15:20, 48, 57). Blijkbaar was Juda van plan in de buurt van dit Timna zijn schapen te scheren, en in Enaïm (dat aan de weg naar Timna lag) had hij betrekkingen met Tamar, die hij ten onrechte voor een hoer hield. — Ge 38:12-18.