Toorn
In de bijbel worden verscheidene Hebreeuwse en Griekse woorden gebruikt om toorn aan te duiden. Het meest gebruikelijke Hebreeuwse woord voor toorn is ʼaf, dat in wezen „neus; neusgat” betekent maar vaak figuurlijk wordt gebruikt voor „toorn” vanwege de heftige ademhaling of het snuiven van iemand die woedend is. (Vgl. Ps 18:7, 8; Ez 38:18.) Aan ʼaf verwant is ʼa·nafʹ, dat „vertoornd zijn” betekent. Toorn wordt in de Hebreeuwse Geschriften ook vaak in verband gebracht met hitte en er wordt daarom vaak gezegd dat iemands toorn ontbrandt. Andere Hebreeuwse woorden worden met „woede”, „verbolgenheid” en „verontwaardiging” weergegeven. In de christelijke Griekse Geschriften wordt orʹge over het algemeen vertaald met „gramschap”, terwijl thuʹmos gewoonlijk met „toorn” wordt weergegeven.
Gods toorn. Toorn kan gerechtvaardigd of ongerechtvaardigd zijn. Gods toorn is altijd gerechtvaardigd, daar die alleen tot uitdrukking wordt gebracht wanneer er vanwege zijn recht op exclusieve toewijding en zijn onwankelbaar hoog houden van de waarheid voldoende grond voor aanwezig is; zijn toorn wordt geleid door zijn liefde voor rechtvaardigheid en voor degenen die rechtvaardigheid beoefenen. Gods toorn spruit niet voort uit een voorbijgaande opwelling, zodat hij er later spijt van moet hebben. Jehovah ziet wat er allemaal bij een kwestie betrokken is en kent een situatie door en door (Heb 4:13). Hij leest het hart en ziet in hoeverre iemand uit onwetendheid, nalatigheid of met opzet gezondigd heeft; bovendien handelt hij onpartijdig. — De 10:17, 18; 1Sa 16:7; Han 10:34, 35.
1Jo 4:8; Job 12:13; 37:23). Gods toorn is niet zinloos, is altijd volledig gegrond en mist zijn uitwerking nooit. Zijn toorn wordt alleen tot bedaren gebracht en gestild wanneer zijn beginselen worden toegepast. In Israël bijvoorbeeld kon een opzettelijke moordenaar niet worden losgekocht. Alleen door het vergieten van zijn bloed kon het land gereinigd worden en aan Gods misnoegen ontkomen (Nu 35:16-18, 30-33). Op basis van slachtoffers en de diensten van de hogepriester werd er echter een regeling getroffen om aan de gerechtigheid te voldoen en de toorn van de door God verordende bloedwreker, wiens hart wellicht „verhit” was, te temperen. Dit was de voorziening van de toevluchtssteden. — De 19:4-7.
Beginselen waardoor Gods gramschap wordt beheerst. Gods toorn is nooit onbeheerst, maar altijd in harmonie met zijn eigenschappen liefde, wijsheid en gerechtigheid. Op grond van zijn almacht is hij in staat zijn toorn tot uitdrukking te brengen in de mate waarin hij dat wenst (Jehovah’s toorn kan alleen getemperd of tot bedaren gebracht worden wanneer er volledig aan de gerechtigheid wordt voldaan. Gods gramschap richt zich tegen alle onrechtvaardigheid. God duldt geen onrechtvaardigheid, noch geeft hij vrijstelling van straf aan iemand die straf verdient (Ex 34:7; Hab 1:13). Op basis van het offer van Jezus Christus, die de smarten en de tuchtiging droeg die de mensheid verdiende, kan Gods toorn echter gekalmeerd worden en zich afwenden van degenen die geloof gaan oefenen (Jes 53:5). Door deze regeling is Jehovah God in staat zijn eigen rechtvaardigheid tentoon te spreiden, „opdat hij rechtvaardig zou zijn, ook wanneer hij de mens die geloof in Jezus heeft, rechtvaardig verklaart” (Ro 3:26). Op die manier wordt volledig aan de gerechtigheid voldaan en heeft God toch een basis om barmhartigheid te betonen. Wanneer iemand ongehoorzaam is, blijft de gramschap Gods op hem (Jo 3:36). Maar wanneer iemand geloof oefent, wordt hij door het offer van Jezus Christus van de gramschap Gods bevrijd. — 1Th 1:10.
Redenen tot toorn en hoe toorn zich uit. Gods toorn kan direct of indirect tot uitdrukking worden gebracht. Soms gebruikt hij zijn natuurwetten of andere personen als werktuigen om uiting te geven aan zijn toorn. Degenen die zijn morele wetten overtreden, zullen zijn gramschap voelen en ontvangen in zichzelf ’de volledige vergelding die hun voor hun dwaling toekomt’. Zij geraken in een verwerpelijke geestestoestand, wat tot ontaarding, ziekten, twist en de dood leidt (Ro 1:18, 24, 27-32). Overtreedt iemand de wetten van het land die in overeenstemming met Gods wetten zijn en wordt hij door de regeringsautoriteit gestraft, dan is dat een indirecte uiting van Gods gramschap jegens die persoon (Ro 13:1-4). Jezus Christus is de voornaamste voltrekker van Gods toorn, en hij zal Gods gramschap jegens de goddelozen volledig tot uitdrukking brengen. — Jer 30:23, 24; Opb 19:7-16, 19-21.
Een verkeerde houding of handelwijze ten aanzien van Gods uitverkorenen wekt zijn toorn op. De Egyptenaren kregen plagen te verduren omdat zij Israël niet wilden laten gaan om Jehovah te aanbidden (Ps 78:43-50). Mirjam en Aäron voelden de hitte van Gods toorn omdat zij Mozes’ positie, die hem door God was verleend, niet respecteerden (Nu 12:9, 10). Jehovah’s toorn ontbrandde tegen rechters die de geringen onderdrukten (Jes 10:1-4). Degenen die de prediking van het goede nieuws verhinderen, zullen Gods gramschap ondervinden. — 1Th 2:16.
Jehovah wordt tot toorn geprikkeld door valse aanbidding, vooral wanneer degenen die belijden zijn volk te zijn, zich tot andere goden keren (Ex 32:7-10; Nu 25:3, 4; Re 2:13, 14, 20; 1Kon 11:8, 9). Zijn toorn wordt gewekt door immoraliteit, het onderdrukken van de waarheid, het ontbreken van berouw, ongehoorzaamheid aan het goede nieuws, minachting voor zijn woorden, de spot drijven met zijn profeten, hebzucht, slechtheid, afgunst, moord, twist, bedrog, kwaadaardigheid; door degenen die heimelijke fluisteraars zijn, achterklappers, haters van God, onbeschaamd, hoogmoedig, aanmatigend, uitvinders van schadelijke dingen, ongehoorzaam aan ouders, ontrouw aan overeenkomsten, onbarmhartig, spiritisten en leugenaars. Dit alles, en het beoefenen van elke andere onrechtvaardigheid, wekt Gods toorn op. — Kol 3:5, 6; 2Th 1:8; Ro 1:18, 29-31; 2:5, 8; 2Kr 36:15, 16; Opb 22:15.
Toorn geen overheersende eigenschap van God. Jehovah God is echter „langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid” (Ex 34:6; Nu 14:18). Indien iemand Jehovah vreest en rechtvaardigheid beoefent, zal hij barmhartigheid van hem ontvangen, want de Almachtige is zich van de overgeërfde onvolmaaktheid van de mens bewust en betoont hem op grond hiervan en op basis van Jezus’ slachtoffer barmhartigheid (Ps 103:13, 14; Ge 8:21; zie ook Ze 2:2, 3). Ter wille van zijn naam en om zijn voornemen met betrekking tot zijn uitverkoren volk te verwezenlijken, houdt hij zijn toorn in (Jes 48:9; Joë 2:13, 14). Mettertijd wendt Jehovah’s toorn zich af van degenen die hem werkelijk dienen, hun zonde erkennen en van berouw blijk geven (Jes 12:1; Ps 30:5). Hij is geen toornige, maar een gelukkige God; hij is niet ongenaakbaar, maar straalt tegenover degenen die op juiste wijze in zijn tegenwoordigheid komen, aangenaamheid, vrede en rust uit (1Ti 1:11; Ps 16:11; vgl. Opb 4:3). Dit verschilt totaal van de toornige, onbarmhartige en wrede karaktertrekken die aan de valse goden van de heidenen worden toegeschreven en in de afbeeldingen van deze goden tot uitdrukking komen.
Welke plaats neemt toorn in het leven van een dienstknecht van God in?
Menselijke toorn kan gerechtvaardigd zijn indien ze op beginselen berust. Iemand kan terecht een rechtvaardige verontwaardiging tot uitdrukking brengen. Ons wordt geboden ’een afschuw te hebben van wat goddeloos is’ (Ro 12:9). De bijbel bevat talloze voorbeelden van gerechtvaardigde verontwaardiging. — Ex 11:8; 32:19; Nu 16:12-15; 1Sa 20:34; Ne 5:6; Es 7:7; zie ook 2Sa 12:1-6.
De toorn van mensen is echter heel vaak ongerechtvaardigd en dikwijls onbeheerst. Er bestaan veelal onvoldoende gronden voor en er wordt lucht aan gegeven zonder rekening te houden met de gevolgen. Nadat Jehovah Nineve had gespaard, was Jona misnoegd, „en hij ontbrandde in toorn”. Het ontbrak Jona aan barmhartigheid, en hij moest door Jehovah worden terechtgewezen (Jon 4:1-11). Koning Uzzia van Juda werd woedend toen de priesters van Jehovah hem terechtwezen, en hij liet zijn aanmatigende handelwijze niet varen, waarvoor hij werd gestraft (2Kr 26:16-21). Naämans onbezonnen trots leidde ertoe dat hij verontwaardigd en woedend werd, waardoor hij bijna een zegen van God verbeurde. — 2Kon 5:10-14.
Beheersing absoluut vereist. Ongerechtvaardigde en onbeheerste toorn heeft velen ertoe gebracht nog grotere zonden, zelfs gewelddaden, te begaan. „Kaïn [ontstak] in grote toorn” en sloeg Abel dood (Ge 4:5, 8). Esau wilde Jakob, die de zegen van hun vader had ontvangen, doden (Ge 27:41-45). Saul slingerde in zijn woede een speer naar David en naar Jonathan (1Sa 18:11; 19:10; 20:30-34). Degenen die in de synagoge te Nazareth aanwezig waren, werden met toorn vervuld door wat Jezus predikte en probeerden hem van de vooruitspringende rand van een berg te gooien (Lu 4:28, 29). Woedende religieuze leiders „stormden als één man op [Stefanus] af” en stenigden hem, zodat hij stierf. — Han 7:54-60.
Wanneer toorn, zelfs al is ze gerechtvaardigd, niet wordt beheerst, kan dat gevaarlijk zijn en slechte gevolgen hebben. Simeon en Levi hadden reden om verontwaardigd te zijn op de Heviet Sichem omdat hij hun zuster Dina had verkracht. Maar het onbarmhartig afslachten van iedere mannelijke inwoner van Sichem was een buitensporig zware straf. Hun vader Jakob veroordeelde hun onbeheerste toorn dan ook en vervloekte die (Ge 34:1-31; 49:5-7). Wanneer iemand zwaar geprovoceerd wordt, dient hij zijn toorn te beheersen. Door het geklaag en de opstandigheid van de Israëlieten werd Mozes, de zachtmoedigste man op aarde, zo getergd dat hij in onbeheerste toorn handelde en verzuimde Jehovah te heiligen, en daarvoor werd hij gestraft. — Nu 12:3; 20:10-12; Ps 106:32, 33.
Uitbarstingen van toorn worden evenals losbandig gedrag, afgoderij, beoefening van spiritisme en drinkgelagen gerangschikt onder de verfoeilijke werken van het vlees, die verhinderen dat iemand Gods koninkrijk beërft (Ga 5:19-21). Toornige spraak past leden van de gemeente niet. Mannen die de gemeente in gebed vertegenwoordigen, dienen geen gevoelens van toorn en wrok te hebben (1Ti 2:8). Christenen wordt geboden langzaam te zijn met betrekking tot gramschap, want de gramschap van een man bewerkt niet Gods rechtvaardigheid (Jak 1:19, 20). Zij krijgen de raad ’plaats te geven aan de gramschap’ en de wraak aan Jehovah over te laten (Ro 12:19). Iemand die tot gramschap geneigd is, kan niet als opziener in de gemeente van God worden gebruikt. — Tit 1:7.
Hoewel iemand nu en dan toornig kan zijn en soms zelfs terecht, mag hij het niet zo ver laten komen dat hij zondigt door voeding te geven aan de toorn of in een geërgerde stemming te blijven. Hij dient niet toe te laten dat de zon ondergaat terwijl hij in zo’n toestand verkeert, omdat hij daardoor de Duivel de gelegenheid zou geven hem te overweldigen (Ef 4:26, 27). Vooral wanneer het tot een uitbarsting van toorn tussen christelijke broeders komt, dient men de juiste stappen te ondernemen om de vrede te herstellen of de aangelegenheid op de door God voorgeschreven manier recht te zetten (Le 19:17, 18; Mt 5:23, 24; 18:15; Lu 17:3, 4). De Schrift geeft de raad in dit opzicht op onze omgang te letten en niet om te gaan met iemand die snel toornig is of woedeuitbarstingen heeft, waardoor wij het vermijden in een levensgevaarlijke strik te geraken. — Sp 22:24, 25.
Toen Jezus Christus als mens op aarde was, gaf hij ons een volmaakt voorbeeld. In de verslagen over zijn leven wordt er niet eenmaal over gesproken dat hij een onbeheerste woedeuitbarsting had of wegens de wetteloosheid, weerspannigheid en aanvallen van Gods vijanden geprikkeld was en zijn ergernis op zijn volgelingen of anderen afreageerde. Bij één gelegenheid was hij „diepbedroefd” Mr 3:5). Toen hij bij een andere gelegenheid degenen uitdreef die Gods tempel verontreinigden en ook de wet van Mozes overtraden door Jehovah’s huis tot een huis van koopwaar te maken, deed hij dat niet in een onbeheerste, ongerechtvaardigde vlaag van toorn. De Schrift geeft veeleer te kennen dat het daarbij om een juist gerichte ijver voor het huis van Jehovah ging. — Jo 2:13-17.
over de ongevoeligheid van het hart van de Farizeeën en keek hen vol verontwaardiging aan. Vervolgens verrichtte hij een genezing (De schadelijke gevolgen vermijden. Toorn heeft niet alleen een verwoestende uitwerking op onze geestelijke gezondheid, maar oefent ook een diepgaande invloed op ons organisme uit. Woede kan een verhoging van de bloeddruk, veranderingen in de bloedvaten, ademhalingsstoornissen, leveraandoeningen, veranderingen in de galafscheiding en schade aan de alvleesklier veroorzaken. Toorn en woede zijn sterke emoties, waarvan artsen zeggen dat ze astma, oogaandoeningen, huidziekten, netelroos, maagzweren en gebits- en spijsverteringsproblemen bevorderen, verergeren of zelfs veroorzaken. Woede en verbolgenheid kunnen het denkproces verstoren, zodat men geen logische gevolgtrekkingen kan maken noch een gezond oordeel kan vormen. Na een woedeuitbarsting volgt vaak een periode van zware neerslachtigheid. Het is daarom verstandig — niet alleen uit religieus, maar ook uit fysiek oogpunt — zijn toorn te bedwingen en vrede na te streven alsook liefde te betonen. — Sp 14:29, 30; Ro 14:19; Jak 3:17; 1Pe 3:11.
Volgens de Schrift zijn woede en verbolgenheid kenmerken van de tijd van het einde, waarin de natiën vertoornd worden omdat Jehovah zijn macht om te regeren heeft opgenomen en de Duivel, die naar de aarde is geslingerd, „grote toorn [heeft], daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft” (Opb 11:17, 18; 12:10-12). Onder zulke moeilijke omstandigheden doet een christen er goed aan zijn geest in bedwang te houden en daardoor toorn, een verwoestende emotie, te vermijden. — Sp 14:29; Pr 7:9.